Een rechthebbende met brugpensioen is houder van een mandaat van schepen waarvoor hij elke dag werkzaam is van 9 tot 17 uur.
Zijn dochter oefent generlei beroepsactiviteit uit en verzorgt het huishouden van de vader, "alleengebleven ouder" vermits zijn echtgenote overleden is.
De opgeworpen vraag is of een mandaat van schepen als een beroepsactiviteit naar de betekenis van art. 62, §3 G.W. kan worden beschouwd.
Overeenkomstig het bepaalde in MO 443 van 3 april 1986 moet onder beroepsactiviteit worden verstaan : elke winstgevende activiteit die aanleiding geeft tot verzekeringsplicht ten aanzien van:
- ofwel één van de sociale-zekerheidsregelingen.
- ofwel de kinderbijslagregeling voor werknemers.
- ofwel het sociaal statuut van de zelfstandigen.
- ofwel een buitenlandse of volkenrechtelijke regeling of statuut inzake sociale zekerheid.
Die verzekeringsplicht moet slaan op een volledige dienstbetrekking of op een hoofdzakelijke activiteit als zelfstandige.
Bovendien wordt luidens de MO 443 de werknemer met brugpensioen steeds beschouwd als iemand die geen beroeps-werkzaamheden verricht.
Volgens de aan de Rijksdienst verstrekte inlichtingen lijkt een schepen, als zodanig, onder geen enkele sociale-zekerheidsregeling of kinderbijslagregeling te vallen en zulks hoewel hij een bezoldiging ten laste van de gemeentebegroting ontvangt en hij op die wedde wordt aangeslagen uit hoofde van inkomsten uit beroepswerkzaamheden.
Bijgevolg zijn wij de mening toegedaan dat de bedoelde rechthebbende, in de huidige stand van zaken geen beroepsactiviteit in de zin van art. 62, §3 G.W. uitoefent en dat, bijgevolg, zijn dochter geen kinderbijslag als meisje-huishoudster kan genieten.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E6168/09.