Het nieuwe art. 1bis van KB van 14 februari 1984 stelt periodes waarin een werkloze conform art. 56 G.W. de hoedanigheid heeft van zieke, door ongeval getroffene of invalide, gelijk met periodes van werkloosheid.
De ziekteperiode vóór de werkloosheid telt bijgevolg mee bij de berekening van de werkloosheidsperiode van zes maanden, waarna kinderbijslag kan uitgekeerd worden tegen het tarief van art. 42bis, op voorwaarde dat het werk niet gedurende meer dan twaalf dagen is hervat tussen de periode waarin de betrokkene ziek was (of invalide of getroffen door een ongeval) en de eigenlijke werkloosheid. In het 2de lid van art. 1bis worden de dagen opgesomd waarop geen werkelijke arbeidsprestaties worden geleverd, maar die toch met arbeidsdagen gelijkgesteld moeten worden.
De vraag is nu of de dagen die niet met arbeidsdagen gelijk worden gesteld, meetellen om te bepalen wanneer de zevende maand werkloosheid ingaat.
Het betreft hier de dagen bedoeld in art. 41, 2de lid, c (de jaarlijkse vakantie, die volgens art. 1 van het reeds genoemde KB van 14 februari 1984 geen onderbreking betekent van de periode van zes maanden) g,i,l en m (die volgens hetzelfde artikel de periode van zes maanden wel onderbreken wanneer het er meer dan twaalf zijn).
Wanneer begint dus de zevende maand werkloosheid voor een werknemer die ziek is van 15 mei tot 30 juni, zijn jaarlijkse vakantie neemt van 1 tot 25 juli en vanaf 26 juli stempelt.
Aangezien art. 1bis, 2de lid van KB van 14 februari 1984 de betrokken dagen niet uitdrukkelijk met arbeidsdagen gelijkstelt, menen wij ze te moeten beschouwen als dagen die meetellen voor de periode van zes maanden werkloosheid omdat ze die periode niet onderbreken.
In het aangehaalde voorbeeld heeft de werknemer dus recht op de verhoogde bijslag vanaf 15 november.
Wanneer tenslotte tussen de ziekteperiode en de werkloosheid dagen vallen zoals bedoeld in littera c,g,i,l en m van art. 41 G.W. moet op dezelfde wijze te werk worden gegaan als voor de dagen waarvan in het tweede lid van art. 1 uitdrukkelijk wordt gesteld dat ze de periode van zes maanden niet onderbreken.
De vier laatstgenoemde types van dagen moeten namelijk met werkloosheid gelijkgesteld worden en tellen bijgevolg mee om te bepalen wanneer de zevende maand werkloosheid aanvangt (cfr. de MO nr. 427 van 8 mei 1984).
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E656/C9.