Het probleem betreft patiënten die van een "gesloten" afdeling in een psychiatrische inrichting naar een "open" afdeling worden overgeplaatst en eventuele gevolgen hiervan op de toekenning van de kinderbijslag.
In casu blijkt dat de patiënte op initiatief van het College van burgemeester en schepenen van de stad Lokeren gecolloceerd werd in het PZ Caritas te Melle. Het betreft dus een plaatsing door bemiddeling van een openbare overheid (art. 70 G.W.).
De rechtstoestand van "gecolloceerde" patiënten wordt beheerst door de zgn. "krankzinnigenwet" van 18 juni 1950 - 28 december 1973.
De collocatie met overbrenging naar de open afdeling van een (zelfde) psychiatrische instelling is evenwel wettelijk niet voorzien. Het is een maatregel, gegroeid uit de bevindingen van de psychiatrische praktijk.
Aan de collocatie komt o.m. een einde ingeval van genezing van de patiënt. Desbetreffende voorziet art. 13 van de Krankzinnigenwet in een vrij formele procedure.
Art. 13 luidt immers als volgt: Wanneer de geneesheer van het gesticht op het krachtens art. 22 gehouden register, verklaard heeft dat er genezing is of dat de opgenomen persoon niet lijdt aan krankzinnigheid, geeft het hoofd van het gesticht hiervan onmiddellijk schriftelijk kennis aan degene op wiens verzoek de krankzinnige opgenomen werd, aan de voogd van de ontzette, alsook aan de personen en aan de overheden die bericht kregen van zijn opneming naar luid van art. 10. Vijf dagen na het zenden van die berichten wordt de persoon die genezen of niet krankzinnig verklaard werd in vrijheid gesteld.
Onder voorbehoud van de effectieve invrijheidsstelling wijst de praktijk in de psychiatrische instellingen evenwel uit, dat éénzelfde procedure wordt gevolgd wanneer een geneesheer adviseert tot de collocatie met verwijzing naar een open dienst.
Evenmin als bij genezing wordt ingeval van overplaatsing naar een open dienst het collocatiebesluit door de gemeentelijke overheid uitdrukkelijk vervallen verklaard. Bij gebreke aan verzet van het gemeentebestuur binnen de voorgeschreven termijn, is de invrijheidsstelling, respectievelijk de de collocatie met verwijzing naar een open dienst een feit. Er kan dus hoogstens van een impliciete vervallenverklaring van het collocatiebesluit door de gemeente-overheid gesproken worden.
Zolang de geesteszieke-anderzijds-gecolloceerd is, wordt hem m.b.t. het beheer van zijn goederen een (algemene of bijzondere) voorlopige bewindvoerder toegewezen. De bevoegdheid van die bewindvoerder houdt van rechtswege op, zodra de in een krankzinnigengesticht geplaatste persoon er niet meer gehouden wordt (...) (art. 33 krankzinnigenwet).
Desbetreffende oordeelde het Hof van Cassatie in een arrest van 31 mei 1978 dat er niet noodzakelijk sprake dient te zijn van genezing, opdat een persoon niet meer in een instelling zou gehouden zijn, in de zin van art. 33 krankzinnigenwet.
Rekening houdend met de aard van een open afdeling van een psychiatrische instelling dient het "gehouden worden" veeleer in verband gebracht met het " gedwongen verblijf", d.i. vrijheidsbeneming.
Volgens het Hof van Cassatie is met de overplaatsing naar een open dienst, waar de patiënt op vrijwillige basis verblijft en verzorgd wordt, een einde gekomen aan de vrijheidsbeneming. Aan de bevoegdheid van de voorlopige bewindvoerder komt dus een einde bij de decollocatie van een patiënt met overplaatsing naar een open afdeling.
Het Hof van Cassatie heeft zijn standpunt bevestigd met zijn arrest van 7 juni 1985.
Rekening houdend met bovenstaande elementen mag worden aangenomen dat met de decollockatie met overplaatsing naar een "open afdeling" een einde komt aan de toepassing van de krankzinnigenwet op een patiënt.
Daaruit valt o.i. ook af te leiden dat er een einde komt aan de plaatsing in de zin van art. 70 G.W.
Om de bijslagtrekkende vast te stellen dient dus verwezen naar art. 69 G.W. voor een praktische toepassing kunnen de richtlijnen van de CO 832 dd. 22 mei 1968 worden gevolgd.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E6339/Contr.