Het gebeurt dat rechthebbenden die ingevolge hun invaliditeit vroegtijdig gepensioneerd werden en in het genot zijn van de verhoogde bijslag voor invaliden, voor korte of langere tijd het werk hervatten. Meestal wordt door de geneesheer van de RKW alsdan de arbeidsongeschiktheid, voor de duur van de arbeid, op minder dan 66% vastgesteld.
Mag in dergelijk geval de verhoogde bijslag verder betaald worden nadat de arbeid werd gestaakt; of dient men er van uit te gaan 'dat het hier gaat om een recht dat ontstaan is na de datum van pensionering, wat het toekennen van de verhoogde bijslag uitsluit. Is de duur van de werkhervatting eventueel bepalend, zodat het al dan niet gaat om een nieuwe aandoening of een hervalling.
Art. 57 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bepaalt dat door de gepensioneerde werknemer kinderbijslag wordt verworven "onverminderd art. 56, §2, G.W.".
De bedoeling van deze tekst, zoals tevens vastgelegd in de MO 361 van 19 juli 1979, bestaat erin te zeggen dat de verhoogde schaal voor kinderen van invalide werknemers niet meer kan worden verworven na de datum van de pensionering.
Aldus behoudt de invalide werknemer het recht op de verhoogde bijslag indien hij op het ogenblik van zijn pensionering deze bijslag geniet of de voorwaarden vervult om er aanspraak op te maken.
Zoals in de CO 1085 werd bepaald, dient men zich ingeval van voortijdige pensionering wegens invaliditeit (rustpensioen wegens lichamelijke ongeschiktheid of invaliditeitspensioen) ervan te vergewissen of de voorwaarden voor de toekenning van het recht op de verhoogde bijslag blijven voortbestaan, wat inhoudt dat, alle andere voorwaarden vervuld zijnde (o.a. het vereiste ongeschiktheidspercentage van 66%) het recht op pensioen voortvloeiend uit deze invaliditeit toegekend blijft.
Uit hetgeen voorafgaat blijkt, dat duidelijk een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de voorwaarden die moeten vervuld zijn bij het ontstaan van het recht en anderzijds diegene wier vervulling betrekking heeft op de voortduring van het eenmaal vastgestelde recht.
In de voorgelegde situatie kon geen oplossing gevonden worden in de regeling getroffen inzake de onderbreking van de arbeidsongeschiktheid tijdens de periode van primaire arbeidsongeschiktheid en de periode van invaliditeit, gelet op het feit dat het in concreto gaat om de periode van pensionering wegens invaliditeit, die werd onderbroken.
Onverminderd het recht krachtens art. 56, §2, 4° G.W. moet worden onderzocht, of de omstandigheden die aan de basis hebben gelegen van de schorsing van de toekenning der verhoogde schaal (in casu de overschrijding van de toegelaten activiteit al dan niet gepaard met een vermindering van het invaliditeitspercentage) er niet toe nopen opnieuw de voorwaarden van de MO 361 na te kijken, welke initiële vereisten zijn die bij het ontstaan van het recht als invaliditeitsgepensioneerde moeten zijn vervuld. Bijgevolg zal, indien de tot schorsing aanleiding gevende elementen zijn opgeheven en de daarvoor bestaande voorwaarden zijn hersteld, het recht op de verhoogde schaal voor invalide werknemers opnieuw kunnen bestaan.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E6143/AR.