In art. 1 van KB van 14 februari 1984 tot uitvoering van art. 42bis G.W. worden de gevallen opgesomd waarin een onderbreking van de werkloosheid geen invloed heeft inzake het bereiken of het voortduren van de werkloosheidsperiode van zes maanden die vereist is voor de toekenning van kinderbijslag tegen de verhoogde schaal van artikel 42bis G.W.
De vraag is welk standpunt moet worden ingenomen tegenover een verblijf in het buitenland, een beroepsactiviteit als zelfstandige of detinering al dan niet gedurende meer dan 12 dagen, zo die situaties de toekenning van werkloosheidsuitkeringen niet in de weg staan op het ogenblik dat de betrokkene opnieuw werkloos wordt.
Om voor die gevallen een oplossing te vinden, moet worden verwezen naar art. 1 van KB van 14 februari 1984.
Een beroepsactiviteit als zelfstandige) beantwoordt aan een werkhervatting zoals bedoeld in art. 1 van KB van 14 februari 1984 en wordt dus geacht een onderbreking te vormen voor het bereiken of het behouden van de hoedanigheid van werkloze van meer dan zes maanden, zodra die activiteit gedurende meer dan 12 dagen wordt uitgeoefend.
Een verblijf in het buitenland dat beantwoordt aan een werkhervatting of een door art. 1 van KB van 14 februari daarmee gelijkgestelde situatie, onderbreekt slechts de werkloosheidsperiode van 6 maanden voor zover het langer duurt dan 12 dagen.
Er dient te worden opgemerkt dat, in de gevallen die in art. 1 van het genoemde KB van 14 februari 1984 uitdrukkelijk worden aangemerkt als situaties die de werkloosheidsperiode van zes maanden niet onderbreken voor de berekening van die periode de dagen waarin de bedoelde situatie bestond (bijvoorbeeld arbeidsperiode van minder dan 12 dagen, enz.) moeten worden opgeteld bij de reeds in aanmerking genomen dagen.
Over een hele reeks gevallen die niet in art. 1 worden vermeld, heeft de Minister van Sociale Zaken daarentegen in zijn brief van 12 december 1984 geoordeeld, dat van sommige situaties die de periode van werkloosheid met recht op uitkering onderbreken moet worden aangenomen, dat zij enkel die periode opschorten. Daaruit volgt dat de werkloosheidsperiode die wordt onderbroken op het tijdstip dat de situatie zich voordoet, terug begint te lopen wanneer daar een einde aan komt, op het ogenblik dat de betrokkene opnieuw volledig uitkeringsgerechtigd werkloze wordt.
Zo dient een reis naar het buitenland (bijvoorbeeld een plezierreis) die niet beantwoordt aan een van de in art. 1 van KB van 14 februari 1984 bedoelde situaties, ingevolge de reeds genoemde brief van de Minister beschouwd te worden als een situatie die voor het bereiken of het voortduren van de werkloosheidsperiode van zes maanden een opschortend effect heeft.
Volgens dezelfde brief moeten in geval van detinering twee mogelijkheden onderscheiden worden: wanneer de detinering valt in een arbeidsperiode die volgt op een werkloosheidsperiode en de arbeidsovereenkomst niet is verbroken, moet worden aangenomen dat de in art. 1 van KB van 14 februari 1984 bedoelde periode van zes maanden wordt onderbroken zodra de detinering langer duurt dan 12 dagen. In alle andere gevallen betekent de detinering de opschorting van de werkloosheidsperiode van zes maanden die vereist is om kinderbijslag te kunnen trekken tegen de verhoogde schaal van art. 42bis G.W.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E7145/Contr.