TabsTekst De vraag is gesteld of in de volgende twee gevallen art. 56quater van toepassing is: een gehandicapte rechtgevende is op initiatief van het College van Burgemeester en Schepen in een psychiatrische instelling geplaatst;de kosten voor het verblijf worden gedragen door het ziekenfonds, als tegenprestatie voor de bijdragen van een werknemer. een gehandicapt kind is in een gelijkaardige instelling geplaatst, maar op initiatief van de moeder, waarbij de kosten eveneens worden gedragen door het ziekenfonds,als tegenprestatie voor de bijdragen van een werknemer. Antwoord van Juridische Studiën dd. 3 juni 1988. Ref.: E8191/Contr. (uittreksel) Met uw nota dd. 12 januari 1988, ref. Dd7148/b/10/art.56quater/125/F vraagt U ons advies over bovenvermelde kwestie. Art. 56quater, 1ste alinea G.W. bepaalt met name dat gerechtigden op een overlevingspensioen die aan bepaalde vereisten voldoen, recht verkrijgen op kinderbijslag voor kinderen die deel uitmaken van het gezin. Advies KC 132/6607 dd. 9 mei 1972 bepaalt wat onder "deel uitmaken van het gezin" als bedoelt in art. 56quater G.W. moet worden verstaan. U vraagt enerzijds of dit advies zijn geldigheid behoudt voor geplaatste kinderen en anderzijds dat het begrip "deel uitmaken van het gezin"met betrekking tot geplaatste kinderen verduidelijkt wordt. In het eerder vermelde advies KC 132/6607 is de Commissie van oordeel dat de personen die deel uitmaken van het gezin voor het kind moeten zorgen, ofwel rechtstreeks (in het gezin zelf) ofwel onrechtstreeks (door het op hun kosten te doen of te laten grootbrengen in een instelling bijvoorbeeld). Daarnaast stelt het advies dat voor de interpretatie van het begrip "grootbrengen" moet worden gesteund op het advies betreffende de interpretatie van dat begrip zoals dat voorkomt in art. 69 G.W. Zo geeft het advies AC 132/5044 van 15 mei 1956 een definitie van het woord "grootbrengen De Commissie komt tot het besluit dat niet dient te worden aangenomen dat de moeder de kinderen werkelijk grootbrengt: - enerzijds zo de jeugdrechter ze aan een instelling heeft toevertrouwd en; - anderzijds zo de kinderen in moreel of materieel gevaar verkeren en de Openbare Centra voor Maatschappelijk Welzijn ze in een openbare of particuliere instelling plaatsen. Uit de gehele bestaande rechtspraak blijkt dat de kinderen die geplaatst zijn als bedoeld in in art. 70 G.W. niet kunnen worden beschouwd als deel uitmakend van het gezin van de rechthebbende of van de persoon die voor 1/3 bijslagtrekkende is - (Cfr. in dit verband onze nota dd. 17 september 1987, ref, E7304/Contr. punt 6 in antwoord op uw nota dd. 27 mei 1987, ref. Dd776/b/1O/art.42, al. 3 en 70bis/F en onze nota dd. 15 september 1987, ref. E7285 /Contr. in antwoord op uw nota dd. 30 juni 1987, ref. D73092/b/10/art.70). Die stelregel wordt overigens bevestigd door het feit dat een concubant (afgezien van een door de Minister toegestane afwijking) geen recht verkrijgt voor de (als bedoeld in art. 70 G.W.) geplaatste kinderen van de persoon met wie hij een gezin vormt. Daarentegen wordt recht verkregen op kinderbijslag uit hoofde van iemand aan wie een kind ingevolge van een plaatsingsmaatregel wordt toevertrouwd (cf. art. 51 G.W.). Uit wat voorafgaat blijkt volgens ons dat, wanneer een kind in een instelling geplaatst is als bedoeld in art. 70 G.W., het niet kan worden aangemerkt als wordende grootgebracht in het gezin van een bepaald persoon. Art. 64, §2 A, 1° kan overigens in zo'n geval niet worden toegepast. In de door U voorgelegde gevallen dient te worden vastgesteld of er eventueel een rechthebbende bestaat op grond van art. 56quater G.W. Naar het ons toeschijnt, kan in het eerste door U aangehaalde voorbeeld geen recht worden verkregen op kinderbijslag op grond van art. 56quater G.W. Een op initiatief van het College van Burgemeester en Schepenen geïnterneerde handicapte rechtgevende dient namelijk te worden beschouwd als zijnde geplaatst als bedoeld in art. 70 G.W., d.w.z. door tussenkomst van een openbare overheid (cfr. CO 789 dd. 15 april. 1966, punt 2.a,). Een gehandicapte rechtgevende die zoals in het tweede geval geïnterneerd is op initiatief van een lid van zijn familie, wordt daarentegen niet als zijnde geplaatst aangemerkt (cfr. voormelde CO 789). Er kan dus recht worden verkregen op grond van art. 56quater G.W. conform het reeds vermelde advies KC 132/6607, omdat de moeder het kind op haar kosten in een instelling laat grootbrengen (de ziekenfondstegemoetkoming is de tegenprestatie van de bijdragen die zij voor ziekteverzekering heeft betaald). Bovendien ontvangt de moeder van het kind het volledige bedrag van de kinderbijslag (art.69 G.W.) omdat hier geen sprake is van een plaatsingsmaatregel en art. 70 G.W. dus niet geldt. MetadataDatum van inwerkingtreding: 30/06/1988Sleutelwoorden: GEPLAATST KINDFEITELIJK GEZIN