Een bijslagtrekkende had op datum van haar overlijden nog een debet.
In de context van:
- het advies AC 132/5817 dd. 22 september 1960, punt 4°, al. 5 waarin de Commissie van Advies inzake Controle en Betwiste Zaken oordeelde dat wanneer een fonds een ten onrechte uitbetaalde som moet terugvorderen, dit fonds beschikt over het recht om de terugbetaling te bekomen door de te betalen som af te houden op de verdere kinderbijslag op voorwaarde dat de persoon aan wie de kinderbijslag verder moet worden toegekend, de persoon is die de ten onrechte uitbetaalde vergoedingen verschuldigd is.
- art. 870 van het Burgerlijk Wetboek: "De mede-erfgenamen dragen onderling bij in de betaling van de schulden en lasten van een nalatenschap, ieder naar evenredigheid van wat hij daaruit ontvangt." Werd de vraag gesteld of dergelijk debet kan worden aangezuiverd door inhouding op het 1/3 van de kinderbijslag die nog verschuldigd is aan haar inmiddels meerderjarige kinderen, die destijds geplaatst waren ten laste van een openbare overheid.
Antwoord van de Directie van de Juridische Studiën dd. 24 augustus 1988. Ref.: E8290/Dir. D. (uittreksel)
Overeenkomstig art. 1410, §4, gerechtelijk wetboek, mogen de ten onrechte betaalde prestaties van ambtswege teruggevorderd worden naar rato van 10% van elke later ten behoeve van de gerechtigden of hun rechthebbenden verstrekte prestatie.
Met betrekking tot de kinderbijslagregeling moet onder de term "gerechtigde" worden verstaan de bijslagtrekkende, d.w.z. de persoon aan wie de gezinsbijslag wordt verleend.
De woorden "of hun rechthebbenden" hebben geen betrekking op de kinderbijslagregeling vermits de bijslagtrekkende geen rechthebbende heeft, het uitzonderlijk geval van de erfgenamen niet te na gesproken CO 993 van 26 februari 1975.
Wij menen dat, in het voorliggend geval, de kinderen van bedoelde bijslagtrekkende, wel degelijk kunnen beschouwd worden als rechthebbenden in de zin van art. 1410, §4, gerechtelijk wetboek.
Wij zien, in casu dan ook geen enkel probleem in de recuperatie van een debet door inhoudingen op de nog verschuldigde kinderbijslag, overeenkomstig de bepalingen van art. 1410, §4, gerechtelijk wetboek.
Wat betreft het advies KC132/5817 dd. 22 september 1960, wijzen wij U erop dat dit dateert van vóór het in voege treden van het Gerechtelijk Wetboek en dat bepaalde zinsreden ervan, in de mate dat ze strijdig zijn met art. 1410, §4, gerechtelijk wetboek, niet meer van toepassing zijn.