De kinderbijslag die werd uitbetaald tijdens de periode van 14 april 1980 tot 31 oktober 1983 (zijnde 404.597 fr.) wordt als ten onrechte uitbetaald beschouwd omdat de rechthebbende vanaf 14 april 1980 van het recht op werkloosheidsuitkeringen werd uitgesloten door een beslissing van de inspecteur van werkloosheid te Luik op 13 september 1983. Na beroep van de rechthebbende heeft de Arbeidsrechtbank van Luik op 24 februari 1987 beslist om "de omstreden beslissing te bevestigen onder voorbehoud dat de terugvordering beperkt wordt tot de laatste 150 dagen van de ten onrechte uitbetaalde vergoedingen". Bij het lezen van de beweegredenen van dit vonnis blijkt dat dit voorbehoud uit sociale overwegingen is genomen maar dat de rechter niettemin de rechtmatigheid van de uitsluiting erkent (aangezien hij ze bevestigt).
De vraag is nu of de terugvordering van de kinderbijslag moet beperkt blijven tot de periode waarin de werkloosheidsuitkeringen teruggevorderd worden.
Antwoord van de Directie van de Juridische Studiën van 26 april 1989, referenties : E9112/C.39
(Uittreksel)
Het vonnis erkent inderdaad dat de werkloosheidsreglementering in de zaak van de heer X juist werd toegepast maar het betreurt tegelijkertijd dat deze beschikking voor de uitgesloten werknemer op een zeer ongelegen tijdstip is genomen en dat de gevolgen op sociaal vlak voor hem rampzalig zijn.
De RVA tekent beroep aan tegen dit vonnis.
Wij zijn van oordeel dat de beslissing van de Arbeidsrechtbank van Luik, waartegen de RVA overigens beroep heeft aangetekend, geen beletsel is om,op basis van de door de RVA genomen beslissing van uitsluiting,de procedure in te zetten tot terugvordering van de door uw Fonds ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag.
Deze procedure (aanmaning, eventuele inhoudingen op kinderbijslag, rechtsvordering, enz...) is overigens noodzakelijk om de verjaring te stuiten van de rechtsvordering tot terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag, zoals bepaald in art. 120bis, 10 lid van de gecoördineerde wetten.
Wanneer een rechtsvordering noodzakelijk zou blijken, staat het aan de Arbeidsrechtbank zijn vonnis eventueel in beraad te houden totdat een definitieve beslissing is genomen inzake het recht op werkloosheidsuitkeringen van de belanghebbende voor de betrokken periode.
Ten slotte verdient vermelding dat MO 432 van 22 augustus 1984 (pg. 3, 2de lid) waarnaar U verwijst in het aan het formulier D.38 gegeven gevolg van 13 oktober 1986, er enkel wil op wijzen dat het toepassen van de inhoudingen die toegestaan zijn door art. 1410, §4 van het Gerechtelijk Wetboek veronderstelt dat er vanwege de debiteur van het ten onrechte uitgekeerde bedrag geen betwisting is over de sommen die hem in dit verband worden teruggevorderd.
Bij betwisting daarentegen moet het fonds een rechtsvordering instellen om een uitvoerbare titel te verkrijgen.
In dit geval zouden dus de inhoudingen op de kinderbijslag ter aanzuivering van de ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag alleen dan kunnen worden uitgevoerd wanneer de betrokkene het bestaan hiervan zou betwisten. In dat geval zou een rechtsgeding tot terugvordering van de ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag moeten worden ingesteld.
Het rechtsgeding dat werd ingesteld binnen het raam van het recht op kinderbijslag, zou natuurlijk de terugvordering van die kinderbijslag opschorten.