De vraag is of een kinderbijslagfonds rekening moet houden met de afstamming van vaderszijde wanneer uit het uittreksel uit de geboorteakte blijkt dat de gehuwde vader geen verzoekschrift heeft ingeleid conform de bepalingen van art. 319bis van het Burgerlijk Wetboek.
Antwoord van de Directie der Juridische Studiën van 22 oktober 1991. Ref.: E1354/K48/MDP/HB. (uittreksel)
Het betreft hier de volgende feitelijke situatie.
Mevrouw X, echtgescheiden van haar eerste echtgenoot, woont samen met de heer Y, feitelijk gescheiden. Uit dit samenwonen wordt een kind geboren. Dit kind is het tweede kind van Mevrouw X, doch het eerste kind van de Heer Y. Het draagt de naam van de moeder, hoewel de vader het kind erkende in de geboorteakte. Het kraamgeld was voorafbetaald uit hoofde van de prestaties van Mevrouw X, dus in 2de rang. In uw schrijven vraagt U of het kraamgeld geregulariseerd dient te worden naar een eerste rang.
Krachtens art. 227 van het burgerlijk wetboek wordt het huwelijk slechts ontbonden op twee manieren nl. de dood van één der echtgenoten of door echtscheiding. Een feitelijke scheiding ontbindt het huwelijk dus niet.
Dit betekent dat de Heer Y nog steeds gehuwd was op het ogenblik dat hij het kind van Mevrouw X erkent.
We bevinden ons dus in de situatie voorzien bij art. 319bis B.W. nl. de situatie dat de gehuwde vader een kind wenst te erkennen dat verwekt is bij een andere vrouw dan zijn wettige echtgenote. Hoewel sedert 6 juni 1987, dit is de datum waarop de Afstammingswet van 31 maart 1987 in werking trad, een erkenning van een overspelig kind mogelijk is, zijn er toch een aantal zeer strenge formaliteiten te vervullen.
Zo vereist art. 319bis, 1ste lid B.W. dat de akte van erkenning ter homologatie voorgelegd wordt aan de rechtbank van eerste aanleg van de woonplaats van bet kind. Art. 319bis, 4de lid bepaalt vervolgens dat de erkenning pas definitief wordt vanaf de inschrijving van het vonnis van homologatie in de rand van de akte van erkenning en uitwerking heeft vanaf de datum van het verzoekschrift.
In het hier beschouwde geval gebeurde de erkenning in de akte van geboorte.
Nochtans kan hieruit niet afgeleid worden dat de afstamming langs vaderszijde bewezen Is.
De geboorteakte vertoont in de rand immers geen vermelding van het vonnis dat de erkenning homologeert. Er is dus niet voldaan aan de vereisten van art. 319bis B.W. zodat het kraamgeld niet geregulariseerd mag worden.
Door de loutere vermelding van haar naam in de geboorteakte is de afstamming tov de moeder echter bewezen (art. 312, §1 B.W.). Dit betekent dat het fonds van de werkgever van de moeder bevoegd is om kinderbijslag uit te betalen.
Dit fonds blijft bevoegd tot zolang het homologatievonnis niet ingeschreven is in de rand van de erkenningsakte.
Wij wijzen er hierbij wel uitdrukkelijk op dat het hier gaat om het bijzondere geval van art. 319bis G.W.
Zo de vader niet gehuwd is, zal de erkenning van het kind in de geboorteakte of elke andere authentieke akte (toepassing art. 327 B.W.) de afstamming van het kind langs vaderszijde onbetwistbaar vaststellen. De gevolgen van deze erkenning werken dan terug tot de datum van de geboorte van het kind.