Volgens het bepaalde in paragraaf 2 van art. 1 en in art. 2 van KB van 12 augustus 1985, heeft een kind dat een erkende opleiding volgt geen recht op kinderbijslag in de zomervakantie.
Maar als de leerovereenkomst ten einde loopt of verbroken wordt voor 30 juni van het jaar waarin het kind 13 jaar wordt, blijft het volgens de wet van 29 juni 1983 betreffende de leerplicht in principe onderworpen aan de deeltijdse leerplicht en daarom wordt, conform het standpunt van het departement medegedeeld per informatienota 1988/22 van 9 november 1988, verder kinderbijslag uitgekeerd tot 31 augustus.
Rekening houdend met wat voorafgaat, is navolgende vraag gesteld:
Kan kinderbijslag verleend worden voor juli en augustus als een leerling in het jaar waarin hij 18 wordt zijn leerovereenkomst verbreekt a) op 2 juni 1991, b) op 28 juni 1991, en niet langer de basisopleiding volgt?
Antwoord van de Directie Juridische Studiën dd. 19 november 1992. Ref.: E2271/K32/MDP/HB en dd. 2 maart 1993, Ref.: E337/Contr./FN/DN (Uittreksel)
1) E 2271/K32 MDP/HB van 19 november 1992:
Bij het antwoord op de (...) vraag moet, zoals hoger gezegd, voor ogen gehouden worden dat de leerplichtige leerling, die zijn leerovereenkomst verbreekt slechts recht op kinderbijslag verwerft tot maximaal eind juni. Dit betekent dat betrokkene de leerovereenkomst verbreekt in de maand waarop zijn recht op kinderbijslag een einde zou genomen hebben. Art. 48, 3de lid, G.W. kan toegepast worden.
2) E 337/Contr./FN/DN van 2 maart 1993:
Voor de toepassing van art. 62, §1 G.W. is het recht op kinderbijslag in de zomervakantie na het schooljaar waarin het kind ophoudt leerplichtig te zijn, afhankelijk gesteld van de vereiste dat het daarvoor onderwijs gevolgd moet hebben als bepaald in §1 en §3 van art. 1 van KB van 12 augustus 1985.
Volgens het standpunt van het departement, medegedeeld per informatienota 1988/22 moet niet nagegaan worden of zulk onderwijs werkelijk gevolgd werd.
Daarnaast is werken met een leerovereenkomst een geldige manier om aan de leerplicht te voldoen. In het kader van art. 62, §2 G.W. vormt een leerovereenkomst die bij voorbeeld beëindigd wordt op de daarvoor bepaalde datum op 30 juni van het schooljaar waarin het kind 18 wordt geen rechtsgrond voor het betalen van kinderbijslag voor juli en augustus, omdat in het KB van 5 maart 1979 geen bepaling voorkomt die analoog is aan die van art. 2 van KB van 12 augustus 1985.
Daarom leek het ons passend te voorkomen dat het verbreken van een leerovereenkomst "beloond wordt" als het enig doel is een recht te doen ontstaan op kinderbijslag in de vakantie waarvoor hoe dan ook geen kinderbijslag betaald zou worden in geval van normale uitvoering van de bedoelde overeenkomst of waarvoor wel uitgekeerd zou worden maar dan op striktere voorwaarden.
Daarom vinden wij dat vervroegde verbrekingen van leerovereenkomsten voor 30 juni van het schooljaar waarin het kind 18 wordt, restrictief behandeld moeten worden. Voor dergelijke verbrekingen moet, behalve wanneer daarnaast het bewijs geleverd wordt van inschrijving voor in §1 en §3 van KB van 12 augustus 1985 bedoeld onderwijs, naar wij menen ervan uitgegaan worden dat het door de eerder genoemde informatienota ingestelde algemeen vermoeden dat onderwijs gevolgd wordt, niet zonder meer aangenomen kan worden ter staving van een recht in de zomervakantie na de leerplicht.
Uit logisch en juridisch oogpunt lijkt dit standpunt de door het departement vooropgezette regel niet ter discussie te stellen maar integendeel de context ervan opnieuw duidelijk te stellen, met name die van een kind dat een in §1 en §3 van art. 1 van het KB van 12 augustus 1985 bedoelde opleiding volgt. Wij menen dat men maar moeilijk kan uitgaan van het vermoeden dat onderwijs gevolgd wordt, als daarvoor in het schooljaar waarin de leerovereenkomst verbroken is, geen enkele vrijwillige stap is gedaan.