Een fonds stelde de volgende vraag:
Het kind X, geboren op 6 november 1978 werd geadopteerd (gewone adoptie gehomologeerd op 19 januari 1989) door de heer Y.
De alleenstaande adoptievader, die voor dit kind rechthebbende op kinderbijslag was, overleed op 20 september 1992. Dit kind werd X geplaatst in het Instituut Z door de Jeugdrechtbank van Doornik op 14 oktober 1986, de plaatsing blijft behouden, 2/3 van de kinderbijslag wordt gestort aan het Ministerie van de Franse Gemeenschap en het resterende derde op een spaarboekje in overeenstemming met de beslissing van de Jeugdrechtbank van 22 juni 1989.
Ten gevolge van het overlijden van de alleenstaande adoptant ontstaat er dus een recht op wezenbijslag.
Moet men dit kind beschouwen als een wees die zijn vader verloor en waarvan de moeder wettelijk onbekend is en moet men dus stellen dat er geen overlevende ouder is?
Na het overlijden van de adoptievader hervatte de natuurlijke moeder het contact met het kind. Is haar gezinssituatie van belang om de schaal van de wezenbijslag te bepalen?
In dit verband stelde het advies K.C. 132/4291 ° Not. van 26 mei 1955 :
"Zo is het dat voor de toepassing van art. 56bis, indien het recht op de wezenuitkering openvalt ingevolge het overlijden van de vader of van de moeder, het de vader of de moeder is die op het ogenblik van het overlijden van één van hen niet onder de bij art. 59 voorziene uitsluitingsgevallen mag komen te staan (bijslagen aan de gewone schaal) of zekere voorwaarden van loopbaan moet vervullen en niet door de banden van een huwelijk mag zijn verbonden noch een gezin vormen (verhoogde bijslag), zonder dat er aanleiding toe bestaat zich te bekommeren om de toestand van de adoptant en gebeurlijk van de adoptante.
Indien het recht openvalt ingevolge het overlijden van de adoptant is het de adoptante die gezegde voorwaarden moet vervullen".
In dit geval moeten de voorwaarden op het vlak van gezinssituatie dus onderzocht worden bij het gezin van de heer Y. De toestand van de (natuurlijke) moeder van het kind speelt hier geen enkele rol.
De vraag is of de ministeriële omzendbrief 499 van 18 april 1991 het standpunt uitgedrukt in het advies K.C. 132/4291 nuanceerde.
Antwoord van de Directie Juridische Studiën van 20 april 1993. Ref.: E3132/ Contr./NE (Uittreksel)
De MO 499 behandelt de adoptie ten volle van een concubant voor of na het overlijden van de persoon met wie hij een gezin vormde.
In het burgerlijk recht wordt een onderscheid gemaakt tussen twee situaties.
- Met betrekking tot de volle adoptie door een echtgenoot, neemt men aan dat het verbreken van iedere band met het gezin van oorsprong (art. 370 B.W,) niet geldt ten opzichte van de echtgeno(o)t(e) van de adoptant. De band tussen de oorspronkelijke ouder en kind blijft dan bestaan ongeacht of de volle adoptie voor of na het overlijden van de ouder valt.
- Voor de volle adoptie door een concubant blijft art. 370 B.W. strikt van toepassing.
Krachtens de MO 499 is sedert 1 januari 1990 een identieke behandeling voor beide situaties van toepassing.
Het verbreken van de familieband speelt enkel een rol met betrekking tot de ouder van hetzelfde geslacht als de adoptant voor de vaststelling van een recht als wees. Voor het vaststellen van de verschuldigde schaal kan men zich volgens ons enkel baseren op de gezinssituatie van de adoptant.
Het onderwerp van het advies K.C. 132/4291 lijkt ons duidelijk verschillend te zijn: het betreft hier een gewone adoptie, waarbij moest bepaald worden of het vooroverlijden het recht als wees zou doen ontstaan in het adoptiegezin of in het gezin van oorsprong. Als het recht eenmaal in het ene of het andere gezin is vastgesteld, vloeit de toekenning van de schaal 50 bis logisch voort uit de situatie van dit gezin.
Nu de bestaansredenen voor de twee normen in kwestie nader omschreven zijn, zijn wij van mening dat de MO 499 geen enkele invloed uitoefent op de toepassing van het advies K.C. 132/4291."