De wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden stelde dat geen rekening mag worden gehouden met de uitkeringen en het aanvullend loon toegekend aan de gehandicapten tijdens hun beroepsopleiding, omscholing en herscholing voor de toekenning of de berekening van andere tussenkomsten zoals kinderbijslag (art. 3, 8° van deze wet).
Bijgevolg werd geen rekening gehouden met alle uitkeringen toegekend door het Rijksfonds voor de sociale reclassering van de mindervaliden.
Met zijn decreet van 3 juli 1991 betreffende de sociale en beroepsintegratie van gehandicapten schafte de Franse gemeenschap de meeste bepalingen af van de wet van 16 april 1963 betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden, waaronder art. 3, 8° dat de wettelijke grond vormde voor dit niet in aanmerking nemen.
De Vlaamse en de Duitstalige gemeenschap lijken echter deze maatregel niet te hebben getroffen.
De vraag is dan ook of er een wijziging moet aangebracht worden aan de MO 202 van 5 juni 1964 die het niet in aanmerking nemen regelt van de uitkeringen en aanvullende bedragen voor de berekening van de toegelaten bezoldiging voor gehandicapten met een leerovereenkomst in een beschutte werkplaats.
Advies van het overlegcomité, notulen van de vergdering van 16 maart 1994 (Ref.: D/4-bis/9bis/FDT) (Uittreksel)
Daarover ondervraagd laat het kabinet van de minister per nota van 20 december 1993, kenmerk A7/ALLFAM/93/66/8375, weten dat de bedoelde uitkeringen verder buiten aanmerking blijven voor de drie gemeenschappen, met dien verstande dat het KB van 6 maart 1979 tot bepaling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat verbonden is door een leerovereenkomst, aangepast moet worden als de drie gemeenschappen in een regelgeving terzake hebben voorzien.
Het comité besluit in afwachting daarvan de beslissing te verspreiden.