Het koninklijk besluit van 11 augustus 1962, bekendgemaakt in het Staatsblad 12 september 1962, heeft het artikel 41, lid 2 aangevuld.
Deze nieuwe bepalingen, die sedert 1 juni 1962 van kracht zijn, voorzien dat de werknemer de kinderbijslag kan genieten voor de dagen van onvrijwillige werkloosheid die, zonder begrepen te zijn in de vakantie waarop hij bij toepassing van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie recht heeft, deel uitmaken van een sluitingsperiode, wegens vakantie, van het bedrijf waar de werknemer tewerkgesteld is en waarvoor deze laatste de werkloosheidsuitkeringen niet kan genieten omdat hij de voorwaarden, gesteld bij (...) het besluit van de Regent van 26 mei 1945 tot oprichting van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, niet vervult.
Na overleg met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening werd er overeengekomen dat zijn gewestelijke bureau's ambtshalve een getuigschrift (...) zullen uitreiken aan de op de kinderbijslag recht hebbende werknemer die het voordeel der werkloosheidsuitkeringen aanvraagt voor de dagen die door de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie niet gedekt worden en waarvoor geen werkloosheidsuitkeringen worden toegekend omdat de bij de voormelde artikelen gestelde voorwaarden niet vervuld zijn.
Daarentegen zullen deze bureaus een getuigschrift (...) uitreiken op verzoek van de op kinderbijslag recht hebbende werknemer die voor deze dagen het voordeel van de werkloosheidsuitkeringen niet aanvraagt en die het bewijs wil aanvoeren dat zij hem, in de veronderstelling dat hij om de toekenning er van verzocht had, zouden geweigerd geworden zijn omdat hij de voormelde wettelijke voorwaarden niet vervult.
De kinderbijslagfondsen zullen de kinderbijslag voor de krachtens de letter i) van het 2e lid van het artikel 41 gelijkgestelde dagen maar toekennen nadat zij een van deze twee getuigschriften ontvangen hebben.
De werknemer zal, zo nodig, worden verzocht dit getuigschrift bij het gewestelijk bureau voor werkloosheid, waarvan hij afhangt, aan te vragen.