Artikel 63, 2° G.W., bepaalt dat rechtgevende kinderen verder rechtgevend blijven op kinderbijslag zonder beperking inzake leeftijd, zo zij voor ten minste 66% arbeidsongeschikt zijn en tewerkgesteld zijn in een beschermde werkplaats, wanneer zij in de loop van die tewerkstelling, eventueel voor of na een periode van werkloosheid, getroffen worden door één of meer aandoeningen die zelf tot een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66% leiden.
Daarnaast stelt artikel 1, 3° van het koninklijk besluit van 18 december 1973 tot bepaling van de wijze waarop de ongeschiktheid wordt vastgesteld, dat de ongeschiktheid van de in artikel 63 G.W. bedoelde kinderen moet worden vastgesteld door een geneesheer van de dienst geneeskundige controle van het R.I.Z.I.V.
Op grond van de stellingname van het R.I.Z.I.V., dat enkel die geneesheer bevoegd is om vast te stellen of de nieuwe ongeschiktheid te wijten is aan een andere oorzaak dan de aandoening die reeds recht geeft op kinderbijslag, hebben de kinderbijslagfondsen om een herziening gevraagd van de beslissing van de medisch adviseur van de ziekenfondsen inzake de ongeschiktheid (vervat in het attest 736N).
Voor de gevallen waarin de beslissing van de R.I.Z.I.V. -geneesheer negatief uitviel, hebben de kinderbijslagfondsen gesteld dat ten onrechte kinderbijslag was uitgekeerd, die ze teruggevorderd hebben, of hebben ze geen recht op kinderbijslag erkend, zo de aanvraag om kinderbijslag nog niet was goedgekeurd.
De Minister van Sociale Zaken heeft de kwestie onderzocht en stelt in zijn schrijven van 5 november 1987 (kenmerk 4612/87/K.03.2/H.V. KB 2078) dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid door de adviserend geneesheer of de geneeskundige Raad van invaliditeit (bedoeld in artikel 56 § 1 van de wet van 9 augustus 1963 betreffende de ziekte- en invaliditeitsverzekering) in aanmerking mag worden genomen als bewijs van één of meer aandoeningen die op zich een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66% veroorzaken.
Hij meent dat geen terugvorderingen moeten gebeuren en dat de reeds gerecupereerde kinderbijslag moet worden terugbetaald.
In de praktijk
Daaruit volgt dat het model 736 N voortaan het in dat verband in aanmerking te nemen bewijsmiddel vormt, met dien verstande dat, zelfs zo er geen uitkering is, de ziekenfondsen worden verzocht in de rubriek te vermelden dat de betrokkene geen uitkering trekt, hoewel verder wordt erkend dat hij getroffen is door een arbeidsongeschiktheid van ten minste 66 %. Het formulier 736 N dient elk kwartaal te worden ingediend.
Zo de vereiste graad van ongeschiktheid in een model 736 N is vastgesteld, worden de kinderbijslagfondsen verzocht de volgende richtlijnen in acht te nemen voor de regeling van de verschillende individuele gevallen die zich kunnen voordoen:
a. Het kinderbijslagfonds heeft de procedure voor de erkenning van de ongeschiktheid bij het R.I.Z.I.V. ingezet
De procedure dient te worden stopgezet omdat voortaan het attest 736 N van het ziekenfonds volstaat als bewijsmiddel.
b. Er is geen kinderbijslag uitgekeerd, ingevolge een negatieve beslissing van de geneesheer-inspecteur van het R.I.Z.I.V.
Artikel 120 G.W. bepaalt dat voor personen aan wie kinderbijslag of kraamgeld verschuldigd is, de mogelijkheid om een rechtsvordering in te stellen na drie jaar vervalt. In dat artikel staat verder dat de kinderbijslagfondsen van het voordeel van die verjaring niet mogen afzien.
Dat betekent enkel dat de niet vervallen kinderbijslag wordt uitgekeerd.
Voor het bepalen van de verjaringsdatum kunnen de kinderbijslagfondsen natuurlijk steunen op formulieren 736 N, klachten, formulieren 2P2 of 5P5 of enig ander gegeven dat gelijk kan worden gesteld met een aanvraag om kinderbijslag voor de betrokken periode.
Overigens dienen de kinderbijslagfondsen die gevallen niet systematisch te gaan opsporen door alle dossiers één voor één te herzien.
c. De terugvordering van de kinderbijslag is gaande of is gebeurd
Er zijn twee mogelijkheden:
1. De bijslagtrekkende heeft ingevolge de beslissing van het fonds de uitgekeerde kinderbijslag reeds geheel of ten dele terugbetaald: in dat geval dienen de teruggegeven bedragen opnieuw te worden uitgekeerd voor de periodes waarvoor de verjaring na drie jaar nog niet is ingetreden (cfr. punt b), voor zover de gevallen waarvoor volledige teruggave is gebeurd, kunnen worden teruggevonden zonder herziening van alle dossiers.
2. De lopende of beëindigde terugvordering steunt op een vonnis van de arbeidsrechtbank. Dan kan op de teruginning niet meer terug worden gekomen, omdat ze gebaseerd is op een rechterlijke beslissing die gezag van gewijsde heeft.
d. Er is een rechtsvordering ingesteld bij een arbeidsrechtbank maar er is nog geen vonnis.
Er moet worden afgezien van de rechtsvordering (schrapping uit de rol of afstand van rechtsvordering).
Artikel 63 zoals het van toepassing is op kinderen geboren voor 1 juli 1966.