Het koninklijk besluit van 12 juni 1989 tot uitvoering van artikel 71, § 2, G.W. regelt onder meer de doorbetaling van de kinderbijslag wanneer er geen bewijs is van tewerkstelling, ermede gelijkgestelde situatie (artikel 53, G.W.) of situatie van toekenning zoals bedoeld in de artikelen 56 en 56novies, G.W. (ziekte, ongeval, invaliditeit, werkloosheid). Deze aangelegenheid wordt uitvoerig besproken in C.O. 1226 van 26 maart 1990, punt 2.
In de praktijk werd echter vastgesteld dat de werknemer in loopbaanonderbreking er vaak niet in slaagt tijdig het bewijs te leveren dat hij voor een referentiemaand een onderbrekingsuitkering genoot. Dit betekende een onderbreking in de betaling van de kinderbijslag op basis van artikel 56octies, G.W.
Het koninklijk besluit van 12 december 1990 verhelpt deze situatie.
Thans wordt immers uitdrukkelijk gesteld dat ook de situatie bedoeld in artikel 56octies, G.W. een situatie van toekenning is, die net zoals de situaties bedoeld in de artikelen 56 en 56novies, G.W., bij gebrek aan bewijs aanleiding geeft tot doorbetaling.
Concreet houdt dit in dat de kinderbijslag moet worden doorbetaald over de eerste maand van het kalenderkwartaal volgend op dat waarvoor het bewijs van de referentiemaand ontbreekt of onvolledig is.