Ingevolge de programmawet van 22 december 1989 wordt een moederschapsverzekering toegekend aan de werkneemster die zich in een periode van rust bij bevalling bevinden.
De overeenkomst die met het R.I.Z.I.V. bestond inzake de aflevering van de kennisgeving (formulier 736) werd herzien in funktie van enerzijds de invoeging van het begrip moederschapsuitkering in het art. 56, § 1, 1°, van de gecoördineerde wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers en anderzijds van de opgedane ervaring inzake de toepassing van het begrip "rechthebbende met personen ten laste" in de kinderbijslagwetgeving.
Hierbij vindt u de omzendbrief die het R.I.Z.I.V. op 7 mei 1991 aan de verzekeringsinstellingen heeft gezonden en van het nieuw model 736.
De aandacht van de kinderbijslaginstellingen wordt gevestigd op de volgende punten:
1. De moederschapsverzekering
De gerechtigden op moederschapsuitkeringen worden in de rubriek B van het formulier 736 opgenomen.
2. Het bedrag van de arbeidsongeschiktheids- of moederschapsuitkering
2.1. De eerste zes maanden van de arbeidsongeschiktheid
Wanneer een rechthebbende aanspraak kan maken op de bijslag van langdurige werkloze (artikel 42bis, G.W.) gedurende de eerste zes maanden van de arbeidsongeschiktheid (of tijdens het tijdvak van bevallingsrust) zullen de kinderbijslaginstellingen kontakt opnemen met de verzekeringsinstellingen ten einde bijkomende informatie in te winnen.
Ambtshalve inlichtingen omtrent de toegekende bedragen worden immers in dergelijk geval niet voorzien.
2.2. Vanaf de zevende maand van de arbeidsongeschiktheid
De verzekeringsinstellingen behoren steeds het brutobedrag van de arbeidsongeschiktheids- of moederschapsuitkering te vermelden.
De kinderbijslaginstellingen die vaststellen dat dit bedrag niet werd vermeld moeten zich in verbinding stellen met de betrokken verzekeringsinstelling ten einde het model 736 te laten aanvullen.
3. Inwerkingtreding en afschaffingen
Deze onderrichtingen zijn onmiddellijk van toepassing.
Alle bepalingen die in strijd zouden zijn met de huidige onderrichtingen worden vervangen.
OMZENDBRIEF V.I. 91/KINDERBIJSLAG
Kennisgeving door de verzekeringsinstellingen te zenden aan de uitbetalingsinstellingen (of -diensten van kinderbijslag
In deze omzendbrief zijn de instructies uit omzendbrief V.I. 84/267 - 491/6 van 1.8.1984 overgenomen die verder van toepassing blijven, aangevuld evenwel met inachtneming van de aanpassing van het formulier 736 N die nodig was geworden ingevolge de recente wijzigingen die in de wet van 9.8.1963 zijn aangebracht door de programmawet van 22.12.1989 (instelling van de nieuwe moederschapsverzekering).
Aldus is in artikel 56 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers met name bepaald:
- de gewone kinderbijslag wordt verder verleend aan de werknemer die als ten minste 66 % arbeidsongeschikt is erkend (art. 56 van de wet van 9.8.1963) of die zich bevindt in een tijdvak van moederschapsrust (art. 61 quinquies van dezelfde wet) ;
- de toekenning van verhoogde kinderbijslag vanaf de zevende maand arbeidsongeschiktheid wordt voortaan afhankelijk gesteld van de dubbele voorwaarde dat de werknemer de hoedanigheid van rechtverkrijgende met gezinslast heeft en dat de som van het vervangingsinkomen van de rechtverkrijgende en van de leden van het gezin niet meer is dan de maximuminvaliditeitsuitkering voor een werknemer met gezinslast, zoals bepaald in artikel 226, 3e lid, van het koninklijk besluit van 4.11.1963 ;
- de gewone kinderbijslag blijft behouden vanaf de 7e maand arbeidsongeschiktheid voor de werknemer die niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld onder b).
Met het oog op de toepassing van vorenvermelde bepalingen moeten de verzekeringsinstellingen aan de instellingen die belast zijn met de uitbetaling van de kinderbijslag, het nieuwe formulier 736 N doen geworden, waarvan een model als bijlage bij deze omzendbrief is gevoegd.
1. Kennisgeving (formulier 736 N)
De kennisgeving moet uiteraard alleen maar worden ingevuld als de betrokken werknemer rechtverkrijgende op kinderbijslag is en dient aan het kinderbijslagfonds te worden gezonden.
Als de verzekeringsinstelling niet kan uitmaken welke instelling bevoegd is om het recht van de betrokkene op kinderbijslag te onderzoeken, dient de kennisgeving te worden gestuurd aan de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, Trierstraat 70 te 1000 BRUSSEL.
Het eerste deel van de kennisgeving betreft:
- benaming en adres van het orgaan (kinderbijslagfonds) dat of van de dienst die kinderbijslag verleent.
- benaming en adres van de laatste werkgever, alsook zijn aansluitingsnummer bij het fonds voor kinderbijslag.
- naam, voornaam, geboortedatum en adres van de rechtverkrijgende, zijn inschrijvingsnummer bij het fonds voor kinderbijslag evenals dat bij de verzekeringsinstelling.
Al de gegevens worden doorgaans door de werkgever op het inlichtingsblad (formulier 731) opgegeven, uitgezonderd de geboortedatum van de rechtverkrijgende welke bij de verzekeringsinstelling op de persoonlijke steekkaart vermeld staat.
Het tweede deel van de kennisgeving betreft de te verstrekken inlichtingen.
2. Datum van verzending en te verstrekken inlichtingen
De kennisgeving dient naar behoren ingevuld en ondertekend door de verzekeringsinstelling te worden toegezonden. Deel A van die kennisgeving dient ingevuld te worden door de gerechtigden die arbeidsongeschikt zijn erkend en deel B door de gerechtigden die zich bevinden in een tijdvak van moederschapsrust.
Belangrijke opmerking:
Indien in een zelfde kwartaal één of meerdere periodes van arbeidsongeschiktheid en een tijdvak van moederschapsrust begrepen zijn, dienen de delen A en B van het formulier afzonderlijk ingevuld te worden.
2.1. Bij de aanvang van de ongeschiktheid of de moederschapsrust
De passende rubrieken en alleszins de punten 1 en 2 of de punten 9 en 10 invullen.
Belangrijke opmerking:
Er hoeft door de verzekeringsinstelling geen kennisgeving te worden gezonden als de ongeschiktheid niet langer duurt dan het tijdvak waarover door de werkgever loon wordt betaald of dat gedekt is door een aanvullende vergoeding te zijnen laste (collectieve arbeidsovereenkomsten nr. 12 bis en 13 bis van 26.2.1979).
2.2. Aan het einde van elk kalenderkwartaal
De passende rubrieken en alleszins de punten 1, 2 en 4 of de punten 9, 10 en 11 invullen. Onder rubriek 4 of onder rubriek 11 naar gelang van het geval vermelden : 31 maart, 30 juni, 30 september of 31 december, zodat het fonds de kinderbijslagen zonder meer nog gedurende een periode van 3 maanden betalen kan.
Het is dan ook uitgesloten voor de kinderbijslagfondsen om maandelijkse verklaringen betreffende het behoud van het recht te vragen.
2.3. Vanaf de 7e maand van het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid
De rubriek 3 moet worden ingevuld voor iedere gerechtigde die de 7e maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid bereikt, ook al bevindt de betrokkene zich terzelfder tijd in een tijdvak van moederschapsrust.
De rubriek 7 of de rubriek 14 invullen voor de gerechtigden die de 7e maand arbeidsongeschiktheid bereiken tijdens een tijdvak van moederschapsrust. De onder de punten 7 of 14 verstrekte inlichtingen (brutobedrag per dag van de arbeidsongeschiktheids- of moederschapsuitkering) hebben de kinderbijslagfondsen immers absoluut nodig om een beslissing te kunnen nemen omtrent de eventuele toekenning van verhoogde kinderbijslag.
2.4. Aan het einde van de arbeidsongeschiktheid of van het tijdvak van moederschapsrust
In dat geval dient het formulier zo spoedig mogelijk te worden toegezonden om te vermijden dat ten onrechte kinderbijslag wordt betaald.
De passende rubrieken en alleszins de punten 1, 2 en 5 of de punten 9, 10 en 12 invullen.
Noot:
Wanneer de betrokkene geen uitkeringen heeft ontvangen alhoewel hij als arbeidsongeschikt is erkend, dient eveneens rubriek 6 van het formulier te worden ingevuld.
Zo ook is het zaak eveneens rubriek 13 in te vullen, als de gerechtigde zich wel in een tijdvak van moederschapsrust bevindt, doch geen moederschapsuitkeringen heeft ontvangen.
3. Toelichtingen betreffende de wijze waarop rubriek 7 of rubriek 14 moet worden ingevuld
De verzekeringsinstellingen behoren onder deze rubriek te vermelden wat het brutobedrag per dag van de arbeidsongeschiktheids- of moederschapsuitkering is op de datum waarop de verklaring wordt opgemaakt (voor het eerst vanaf de 7e maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid en nadien aan het einde van elk kalenderkwartaal en aan het einde van de ongeschiktheid of van de moederschapsrust).
Als de gerechtigde de 7e maand arbeidsongeschiktheid bereikt in een tijdvak van moederschapsrust, heeft ze tijdens die periode aanspraak op de moederschapsuitkering (deze primeert immers op de arbeidsongeschiktheidsuitkering).
In dat geval dient de verzekeringsinstelling onder punt 14 het brutobedrag per dag op te geven dat als moederschapsuitkering wordt verleend vanaf de 7e maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid.
Onder brutobedrag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering dat metterdaad wordt betaald (cf.verwijzing (3)) moet worden verstaan het bedrag vóór aftrek van de 3,5 % inhouding bedoeld in het koninklijk besluit nr. 33 van 30 maart 1982 betreffende de inhouding op invaliditeitsuitkeringen en brugpensioenen.
De verzekeringsinstellingen moeten aanduiden of het metterdaad betaalde bedrag in voorkomend geval een verminderd bedrag is, door toepassing hetzij van de verschilregel bedoeld in artikel 76 quater, § 2, van de wet van 9.8.1963, hetzij van de cumulatieregels bedoeld in de artikelen 231 tot 233 en 235 bis van het koninklijk besluit van 4.11.1963, en (dan wel) of het gaat om een bedrag met, c.q. om een bedrag zonder gezinslast (cf. verwijzing (4)).
Die inlichtingen moeten het de instellingen belast met de betaling van de kinderbijslag mogelijk maken te beschikken over een controlemiddel over het bestaan van bedrijfsinkomsten of van een ander vervangingsinkomen van de rechtverkrijgende in het eerste geval, of over het bestaan van bedrijfsinkomsten of vervangingsinkomens van de huisgenoten in het tweede geval. Dienaangaande kunnen er zich verschillende situaties voordoen :
3.1. Tijdvak van primaire ongeschiktheid
a) Het bedrag van de uitkering is niet verminderd door toepassing van artikel 76 quater, § 2, van de wet van 9.8.1963 of van de artikelen 231 tot 233 en 235bis van het koninklijk besluit van 4.11.1963. In dat geval moet een kruisje worden geplaatst in het vakje tegenover de vermelding "NIET VERMINDERD BEDRAG".
b) Het bedrag van de uitkering wordt verminderd door toepassing van vorenvermelde bepalingen. In dat geval moet een kruisje worden aangebracht in het vakje tegenover de vermelding: "VERMINDERD BEDRAG". Voor de toepassing van de cumulatieregels bedoeld in de artikelen 231 tot 233 en 235bis van het koninklijk besluit van 4.11.1963 wordt bovendien rekening gehouden met het feit dat de gerechtigde de hoedanigheid heeft van werknemer met gezinslast of niet. Er moet dus eveneens een kruisje worden aangebracht in het vakje tegenover de vermelding "BEDRAG MET GEZINSLAST" of "BEDRAG ZONDER GEZINSLAST", naargelang van het geval.
c) De toepassing van de cumulatieregel bedoeld in de artikelen 231 tot 233 of 235 bis van het koninklijk besluit van 4.11.1963 sorteert geen effect, want deze mag niet het gevolg hebben dat de uitkering hoger uitvalt dan die waarop de betrokkene aanspraak zou hebben zonder cumulatie.
In dat geval moet een kruisje worden aangebracht in het vakje tegenover de vermelding "VERMINDERD BEDRAG". Er moet ook een kruisje worden aangebracht in het vakje tegenover de vermelding "BEDRAG MET GEZINSLAST" of "BEDRAG ZONDER GEZINSLAST", naargelang voor de toepassing van de cumulatieregels de betrokkene al dan niet als een werknemer met gezinslast wordt beschouwd.
3.2. Tijdvak van invaliditeit
Er moet altijd een kruisje worden aangebracht in het vakje tegenover de vermelding "VERMINDERD BEDRAG" of "NIET VERMINDERD BEDRAG" en een kruisje tegenover de vermelding "BEDRAG MET GEZINSLAST" of "BEDRAG ZONDER GEZINSLAST".
Als de toepassing van de cumulatieregel bedoeld in de artikelen 231 tot 233 of 235 bis van het koninklijk besluit van 4.11.1963 geen effect sorteert om de redenen die hiervoren zijn uiteengezet, zie dan punt 1c) hiervoren.
4. Geval van de gerechtigde wiens ongeschiktheid wordt betwist
4.1. De werknemer die in het raam van de reglementering van de ziekte- en invaliditeitsverzekering als geschikt wordt aangezien, betwist die beslissing, wordt in het gelijk gesteld, en trekt aldus opnieuw ziekte- en invaliditeitsuitkeringen na ondertussen werkloosheidsuitkeringen te hebben genoten
Alsdan dient de verzekeringsinstelling een kennisgeving 736 N op te maken met vermelding van de volgende gegevens:
- de rubrieken 1, 2, 3, 4, 7 en 8 invullen en in rubriek 4 de datum vermelden waarop de verzekerde voorheen was uitgesloten, en niet de datum van het einde van het laatste kalenderkwartaal;
- in rubriek 8 - Opmerkingen vermelden: "Verbeterde kennisgeving - Beslissing van de arbeidsrechtbank" of van het "arbeidshof", naar gelang van het geval.
4.2. De werkloze die door de directeur van het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor arbeidsvoorziening als arbeidsongeschikt wordt aangezien, betwist die beslissing en wordt in het gelijk gesteld, weshalve hij opnieuw werkloosheidsuitkeringen verleend krijgt, na ondertussen Z.I.V.-uitkeringen te hebben genoten.
In zo'n geval dient de verzekeringsinstelling een kennisgeving 736 N op te maken, met o.m. de vermelding van de volgende gegevens:
- in rubriek 5 de datum die voorheen als aanvang van de arbeidsongeschiktheid was opgegeven en
- in rubriek 8 - Opmerkingen vermelden "Verbeterde kennisgeving, artikel 142 van het koninklijk besluit van 20.12.1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid".
Er dient te worden aangestipt dat die formaliteit ook moet worden vervuld wanneer de betrokkene inmiddels de arbeid reeds hervat heeft of opnieuw mag gaan stempelen en er reeds een kennisgeving 736 N van einde arbeidsongeschiktheid is opgestuurd.
5. Vervallen omzendbrief
Hiermee vervallen de onderrichtingen verstrekt met omzendbrief V.I. nr. 84/267 - 491/6 van 1 augustus 1984.
Stempel en nummer
van de V.I. Form. 736 N
.................. (datum)
Laatste
werkgever (benaming van de firma)
nr.
(adres) (nummer van aansluiting bij het
kinderbijslagfonds)
Rechtver- geboren op
krijgende (naam in blokletters - voornaam)
nr.
(adres) (nummer van de rechtverkrijgende
bij het kinderbijslagfonds)
nr.
(te vermelden refertes) (inschrijvingsnummer bij de V.I.)
A. In te vullen door de gerechtigden die arbeidsongeschikt zijn erkend in de zin van artikel 56 van de wet van 9 augustus 1963.
De hiervoren vermelde rechtverkrijgende Data
1) is als tenminste 66 pct. arbeidsonge-schikt erkend sedert:
2) geniet uitkeringen wegens primaire ongeschiktheid sedert:
3) heeft de zevende maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid bereikt sedert (1)
4) geniet nog steeds uitkeringen wegens primaire ongeschiktheid/invaliditeit (2) op:
(einde van het laatste kalender-kwartaal)
5) heeft uitkeringen wegens primaire ongeschiktheid/invaliditeit (2) getrokken tot en met:
6) heeft hoewel hij(zij) nog steeds als ten minste 66% arbeidsongeschikt was erkend, van:
geen uitkeringen genoot tot:
7) is op de datum van het opmaken van deze verklaring in het genot van een arbeidsongeschiktheidsuitkering waarvan het brutobedrag per dag gelijk is aan (3):
Verminderd bedrag ? Niet verminderd bedrag ?
Bedrag met gezinslast ? Bedrag zonder gezinslast(4) ?
8) Opmerkingen (5):
Handtekening van de afgevaardigde van de V.I.
B. In te vullen door de gerechtigden die zich in een tijdvak van moederschapsrust bevinden.
De hiervoren vermelde rechtverkrijgende:
9) bevindt zich in een tijdvak van moederschapsrust sedert:
10) geniet moederschapsuitkeringen sedert:
11) geniet nog steeds moederschapsuit-keringen op:
(einde van het laatste kalender-kwartaal)
12) heeft moederschapsuitkeringen getrok-ken tot en met:
13) heeft, hoewel zij zich nog steeds bevond in een tijdvak van moeder-schapsrust, geen uitkeringen genoten van:
tot:
14) is op de datum van het opmaken van een deze verklaring in het genot van een moederschapsuitkering waarvan het brutobedrag per dag gelijk is aan (6):
Handtekening van de afgevaardigde van de V.I.
_________________________
NOOT: DIT FORMULIER MOET AAN HET KINDERBIJSLAGFONDS WORDEN GEZONDEN
- bij de aanvang van de ongeschiktheid of
moederschapsrust }cf. onder-
- aan het einde van de ongeschiktheid of }richtingen
moederschapsrust }verstrekt
- aan het einde van elk kalenderkwartaal }met omzend-
}brief V.I. nr....
----------
(1) Datum met ingang waarvan verhoogde kinderbijslag zal worden verleend.
(2) Doorhalen wat niet van toepassing is.
(3) Deze inlichting moet voor het eerst worden verstrekt vanaf de 7e maand arbeidsongeschiktheid. Het bedrag dat moet worden opgegeven is het brutobedrag dat metterdaad wordt betaald.
(4) De vermelding of vermeldingen die overeenstemmen met het betaalde bedrag, merken met een kruisje aangebracht in het passende vakje. Onder verminderd bedrag moet worden verstaan het bedrag dat men verkrijgt na toepassing van de verschilregel bedoeld in artikel 76 quater, § 2, van de wet van 9.8.1963, of van de cumulatieregels beoogd in de artikelen 231, 232, 233 en 235bis van het koninklijk besluit van 4.11.1963. Is het bedrag met/zonder gezinslast tevens een verminderd/niet verminderd bedrag, dan dient in de twee overeenkomstige vakjes een kruisje te worden aangebracht.
(5) Onder dit punt behoort melding te worden gemaakt van de wederinstortingen als bedoeld in de artikelen 46 en 50 van de wet van 9.8.1963).
(6) Dit punt behoort slechts ingevuld te worden voor de gerechtigden die de zevende maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid bereiken en zich tevens in een tijdvak van moederschapsrust bevinden.