1. Recht op kinderbijslag voor kinderen die geïnterneerd werden krachtens de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers
1.1. Toepassingsgebied
Dit deel van de omzendbrief is van toepassing op krachtens de wet van 1 juli 1964 in observatie gestelde of geïnterneerde kinderen. Het toepassingsgebied van deze wet is beperkt tot personen die ervan verdacht worden een misdaad of wanbedrijf (géén overtreding) gepleegd te hebben en die op het ogenblik van de berechting in staat van krankzinnigheid, van geestesstoornis of van zwakzinnigheid verkeren.
Wat het recht op kinderbijslag betreft, weze er hier aan herinnerd dat het betrokken kind zich in één van de bij artikel 62 of 63, SWKL, bedoelde situaties moet bevinden om op kinderbijslag gerechtigd te kunnen zijn. Aangezien het geïnterneerde kind, behoudens uitzondering, niet aan de bij artikel 62 SWKL bepaalde voorwaarden zal voldoen, is wat hierna volgt voornamelijk van toepassing op de bij artikel 63 SWKL beoogde mentaal minder-valide kinderen.
1.2. Internering, geen detinering
Ten aanzien van de hier bedoelde kategorie van "abnormale" rechtgevende kinderen kunnen slechts de volgende maatregelen genomen worden:
- de inobservatiestelling van ten hoogste twee maanden;
- de internering van onbepaalde duur.
De inobservatiestelling komt voor deze personen in de plaats van de voorlopige hechtenis, terwijl de internering de detinering vervangt. Het betreft in beide gevallen niet-repressieve maatregelen, die niet als straffen gekatalogeerd worden. Van detinering van abnormalen krachtens vermelde wet kan bijgevolg geen sprake zijn. Voor de kinderbijslagregeling komt de inobservatiestelling overeen met de internering.
De internering vindt plaats in een inrichting aangewezen door de commissie tot bescherming van de maatschappij. Het kan gaan om een door de regering georganiseerde inrichting, om een openbare of zelfs private psychiatrische instelling of om de psychiatrische afdeling van een gevangenis.
Indien het zou gebeuren dat bv. ingevolge een plaatsgebrek de internering toch tijdelijk in de gevangenis plaatsvindt, dan nog blijft de genomen maatregel ene internering. Zij kan ten aanzien van bedoelde personen niet omgezet worden in een detinering.
Indien een oorspronkelijke detinering retro-actief in een internering wordt omgezet, dan moet de toestand van de betrokken geïnterneerde in zijn voordeel geregulariseerd worden. Aldus zal de periode van detinering beschouwd worden als een internering.
1.3. De internering is een plaatsing in de zin van artikel 70 SWKL
De internering geschiedt door bemiddeling van de commissie tot bescherming van de maatschappij. Uit de samenstelling, opdrachten en bevoegdheden van de verschillende commissies tot bescherming van de maatschappij kan worden afgeleid dat zij openbare overheden zijn in de zin van artikel 70, SWKL.
Dit impliceert dat de betaling van de kinderbijslag zal geschieden zoals in artikel 70 SWKL aangegeven, t.w.:
- twee derden aan de opnemende instelling;
- het saldo aan de natuurlijke persoon bedoeld bij artikel 69.
1.4. De bijslagtrekkende voor het saldo
Drie gevallen dienen onderscheiden te worden:
- er werd een voorlopige bewindvoerder aangesteld die gemachtigd werd om de sociale prestaties ten behoeve van de geïnterneerde te ontvangen: de gezinsbijslag moet aan de voorlopige bewindvoerder uitbetaald worden;
- de geïnterneerde heeft geen voorlopige bewindvoerder en is nog steeds gedomicilieerd waar hij verbleef vóór zijn internering : de kinderbijslag zal betaald worden aan de natuurlijke persoon die de geïnterneerde werkelijk grootbracht vóór de internering, voor zover hij zich nog om het kind bekommert;
- over de geïnterneerde werd (nog) geen voorlopige bewindvoerder aangesteld en hij heeft een afzonderlijke woonplaats, (bv. hij is gedomicilieerd in de instelling waar hij verblijft): in deze gevallen verzet niets zich tegen de betaling aan de meerderjarige geïnterneerde. Uit het feit dat ten aanzien van de betrokkene geen maatregel betreffende het beheer van zijn goederen werd genomen, mag voor de betaling van de kinderbijslag worden afgeleid dat de betaling van de kinderbijslag bevrijdend aan de geïnterneerde gedaan wordt.
1.5. Minderjarige geïnterneerden
Aangezien de wet van 1 juli 1964 behoort tot het domein van het materiële strafrecht, is zij in principe van toepassing op meerderjarigen (plus-achttienjarigen). Indien evenwel bij bijzondere maatregel een minderjarige zou onttrokken worden aan de bevoegdheid van de jeugdrechtbank en tengevolge daarvan het voorwerp zou uitmaken van een interneringsmaatregel, dan blijven de bovenstaande richtlijnen onverminderd gelden. De uitbetaling van het saldo van de kinderbijslag aan de minderjarige geïnterneerde wordt hierdoor echter uitgesloten.
2. Recht op kinderbijslag voor gedetineerde kinderen
2.1. Toepassingsgebied
Het gaat hier om kinderen die gedetineerd, dus opgesloten werden in de gevangenis. Inzonderheid worden kinderen beoogd, die kunnen genieten van de voordelen krachtens artikel 63, SWKL. Meestal zal het lichamelijk gehandicapte kinderen betreffen, aangezien mentaal gehandicapte kinderen normaliter zullen vallen onder het toepassingsgebied van de wet van 1 juli 1964 (cfr. supra). Ook vallen hieronder de kinderen die in voorlopige hechtenis gehouden worden.
2.2. De gedetineerde is minderjarig
Indien het gedetineerde kind minderjarig is, moeten de bepalingen van artikel 69, SWKL worden toegepast. Aangezien niet kan worden aangenomen dat een gedetineerd kind zichzelf opvoedt dan wel door de moeder of een ander persoon opgevoed wordt, kan het werkelijk bestaande recht op kinderbijslag niet worden uitgeoefend.
2.3. De gedetineerde is meerderjarig
De kinderbijslag kan worden betaald aan de gehandicapte meerderjarige zelf, onder voorbehoud van de regelen inzake onbekwaamheid naar gemeen recht en voor zover de jongere afzonderlijk gedomicilieerd is.
Wanneer het meerderjarige gedetineerde kind al vóór zijn gevangenneming op een afzonderlijk adres woonde en er tijdens de detinering ook ingeschreven blijft, kan de kinderbijslag aan het meerderjarige kind worden uitbetaald.
3. Uitbetaling van kinderbijslag ten behoeve van kinderen over wie een bewindvoerder werd aangesteld, buiten de gevallen bedoeld onder A. en B.
In het algemeen betreft het hier de rechtgevende kinderen die het voorwerp uitmaken van een beschermingsmaatregel overeenkomstig de bepalingen van de wet van 18 juli 1991 betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren.
De aanduiding van een voorlopig bewindvoerder wordt in deze gevallen geregeld door artikel 488bis, BW. Dit artikel bepaalt o.m. dat de voorlopige bewindvoerder niet mag worden gekozen onder de bestuurs- of personeelsleden van de instelling waarin de te beschermen persoon zich bevindt.
Er is echter geen wettelijke sanctie voorzien, indien de rechter deze rechtsregel miskent. Het is wel mogelijk om derdenverzet aan te tekenen. Normaliter heeft dit derdenverzet echter geen opschortende werking, zodat in casu de beschikking in ieder geval uitgevoerd moet worden, totdat de rechter zich uitgesproken heeft over het derdenverzet. De beschikking van de vrederechter is inderdaad uitvoerbaar, niettegenstaande alle verhaal.
Artikel 488bis, e, BW, bepaalt verder dat elke beslissing houdende aanwijzing van een voorlopige bewindvoerder in het Belgisch Staatsblad wordt opgenomen. Ook de burgemeester van de verblijfplaats van de beschermde persoon wordt van de beslissing op de hoogte gebracht. Indien het gaat om een beperkte opdracht, kan de vrederechter bepalen dat zijn beslissing uitsluitend ter kennis wordt gebracht van de personen die hij aanwijst. Dit kan bv. een kinderbijslagfonds zijn.
Dit betekent dat de beschikking als dusdanig dient nageleefd te worden, ook door de kinderbijslaginstelling in kwestie, voor zover althans van de beschikking kennis werd gegeven aan het betrokken kinderbijslagfonds.
Indien de vrederechter dus beschikt dat de voorlopige bewindvoerder gemachtigd wordt om de sociale prestaties te ontvangen, dan moet ook de kinderbijslag aan hem betaald worden, ook al zou het kinderbijslagfonds ondertussen derdenverzet aantekenen.
Er zij hier verder benadrukt dat het - voor de aanduiding van de bijslagtrekkende in se althans - van geen belang is of de betrokken onbekwame geplaatst is volgens de modaliteiten van artikel 70, SWKL, dan wel op grond van een vrijwillige keuze in een instelling verblijft. Ingeval van een plaatsing krachtens artikel 70, SWKL, moet het saldo van 1/3 dan wel uitbetaald worden aan de voorlopige bewindvoerder. Indien het om een vrijwillige plaatsing gaat waarbij het kind niet ten laste is van ene openbare overheid, moet het volledige bedrag van de kinderbijslag gestort worden aan de voorlopige bewindvoerder.
4. Twee bijzondere gevallen
4.1. Niet-vervanging van de voorlopige bewindvoerder
Volgens artikel 20 van de wet van 18 juli 1991 betreffende de bescherming van de goederen van personen die wegens hun gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren, blijven de bijzondere en algemene voorlopige bewindvoerders aangesteld met toepassing van de wet van 18 juni 1950 op de behandeling van de krankzinnigen (de zgn "Krankzinnigenwet") in functie gedurende één jaar te rekenen vanaf de datum van inwerkingtreding van deze wet (d.i. 28 juli 1991), tenzij zij vroeger werden vervangen of hun aanstelling vroeger werd bevestigd.
Zelfs indien niet voorzien werd in een tijdige vervanging van de voorlopige bewindvoerder, kan het gebeuren dat deze laatste in feite toch verder instaat voor dit beheer, en dan moet (het saldo van) de kinderbijslag aan hem blijven uitbetaald worden.
In dat geval kan het vermoeden ten voordele van de moeder niet spelen, omdat zij het rechtgevend kind in de praktijk niet opvoedt of niet kan opvoeden (zie MO nr. 523). De kinderbijslag moet alsdan overeenkomstig de bepalingen van artikel 69, 1ste lid, SWKL, betaald worden aan de natuurlijke of rechtspersoon die dat wél doet, i.c. de voorlopige bewindvoerder.
Het vermoeden ten voordele van de moeder kan daarentegen wel ingeroepen worden, indien blijkt dat niemand (anders) het kind opvoedt.
4.2. Het niet-vervangen van de plaatsingsmaatregel
Er dient tevens aandacht te worden geschonken aan de gevallen waarin de plaatsing als beëindigd moet worden beschouwd, omdat niet tijdig voorzien werd in de vervanging van de maatregel van vrijheidsberoving krachtens de opgeheven Krankzinnigenwet (artikel 40 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke). Dit heeft tot gevolg dat het volledige bedrag van de kinderbijslag moet worden uitbetaald aan de aangeduide bijslagtrekkende; Aangezien er geen plaatsing meer is, kan er evenmin sprake zijn van een verdeling van de kinderbijslag.
5. Opheffing van bestaande richtlijnen
De omzendbrieven nr. 1077 van 14 mei 1980 en nr. 950 van 5 december 1973 van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers worden opgeheven. In de omzendbrief nr. 832 dd. 22 mei 1968 van de Rijksdienst worden in hoofdstuk 11, 1. Praktische toepassing, 2de lid, de punten 4 en 5 geschrapt.