Artikel 20, §1, 1° van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de sociale zekerheid verplicht de kinderbijslagfondsen tot het meedelen aan de gerechtigden of hun wettelijke vertegenwoordigers van de sociale gegevens van persoonlijke aard waarop zij zich hebben gesteund bij de bepaling van hun rechten. Deze bepaling voorziet eveneens het meedelen van de getroffen beslissing in verband met het recht gebaseerd op deze gegevens, evenals iedere wijziging in de beoordeling van dit recht.
Krachtens de wettelijke voorschriften moet iedere kinderbijslaginstelling vanaf 1 januari 1992 een persoonlijke brief richten aan iedere sociaal verzekerde telkens als een sociaal gegeven een invloed uitoefent op het recht op kinderbijslag, of het recht nu ontstaat, beëindigd wordt of een wijziging ondergaat, bijvoorbeeld van schaal.
Artikel 90 van dezelfde wet voorziet dat een koninklijk besluit, met een maximale reikwijdte van twee jaar, te tellen vanaf de datum van ondertekening, een vrijstelling kan verlenen van de verplichtingen opgelegd door artikel 20, aan deze of gene tak van de sociale zekerheid die zijn onmogelijkheid om deze verplichtingen na te leven bewijst.
Het feit dat de kinderbijslagregeling voor werknemers, rekening houdend met zijn specifieke eigenschappen en zijn mate van informatisering, niet in staat is om deze door de wet voorziene mededelingen te verrichten zonder vertraging, maakt het onvermijdelijk dat men een beroep doet op deze afwijkingsprocedure.
Het eerder vermelde koninklijk besluit van 23 december 1994 verscheen in het Belgisch Staatsblad op 26 april 1995. Het stelt de regeling vrij van de ambtshalve mededelingsverplichting die uitgesteld wordt tot 23 december 1996.
Het is dan ook noodzakelijk dat ieder fonds in staat is volkomen te voldoen aan de motiveringsverplichting en dit ten laatste op 23 december 1996. De instellingen die in staat zijn de automatische mededeling, geheel of gedeeltelijk, voor deze datum te verwezenlijken, worden uiteraard verzocht dit te doen zodra dit mogelijk blijkt.
De kinderbijslaginstellingen worden verzocht zich te richten naar de bundel standaardbrieven die hen in december 1993 werd bezorgd en zich hierop te baseren voor het ontwerpen van hun eigen modellen, op ruime schaal te verspreiden. Deze formulieren dienen uiteraard te worden aangepast aan de specifieke kenmerken van de fondsen en de situaties.
Om een afsluiten van dit project op 23 december 1996 te kunnen garanderen, worden de fondsen verzocht zich te houden aan een kalender voor het voorleggen, op welbepaalde tijdstippen, van een overzicht van de vorderingen van hun voorbereidende werkzaamheden aan de Rijksdienst:
a. Ten laatste op 31 juli 1995 moet ieder fonds de Rijksdienst een beknopt overzicht bezorgen van zijn functionele analyse en een verslag van de graad van informatisering die men reeds bereikt heeft in het raam van het project. Bij het geheel zal een gedetailleerde planning worden gevoegd (etappes, verwezenlijkingsdata, geprogrammeerde vervaldagen,...).
b. Op 30 november 1995, 23 maart en 30 augustus 1996 moet ieder fonds het volgende afleveren:
- een tussentijds verslag van de vordering van de werkzaamheden;
- een exemplaar van iedere reeds opgestelde standaardbrief;
- een eventuele actualisering van zijn planning.
c. Op 30 november 1996 moet de Rijksdienst beschikken over:
- het volledige pakket standaardbrieven bestemd voor de systematische mededeling;
- het eindverslag dat een overzicht biedt van het geheel van de ontwikkelde werkwijzen en de bekwaamheid van ieder fonds benadrukt om te voldoen aan de wettelijke voorschriften.