1.Inleiding
Als bijlage (1) gaan hierbij het koninklijk besluit van 13 maart 2001 en het ministerieel besluit van 15 maart 2001, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 19 april 2001 en genomen in uitvoering van artikel 102, § 1, eerste en tweede lid, van de Kinderbijslagwet, waarbij de Rijksdienst wordt belast met het toekennen van de gezinsbijslag uit hoofde van volgende categorie van gevallen.
Hierbij zijn bedoeld de in België wonende personen, op wie de Verordening (EEG) nr. 1408/71 van toepassing is en die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte tewerkgesteld zijn als grensarbeider of er sociale uitkeringen genieten na een dergelijke tewerkstelling.
De bijslag kan slechts worden toegekend voor zover er geen dergelijke bijslag wordt toegekend bij toepassing van andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
2. Voorgeschiedenis
Aan de orde is de problematiek omtrent de toekenning van Belgische gezinsbijslag aan kinderen die door de louter coördinerende werking van de Europese regelgeving inzake sociale zekerheid van migrerende werknemers, verstoken blijven van enig recht op gezinsbijslag. Immers, wanneer de wettelijke regeling van de lidstaat van de Europese Economische Ruimte waar de rechthebbende verzekerd is, voor bepaalde (categorieën van) kinderen geen gezinsbijslag voorziet, verhindert de afwezigheid van enige verzekering voor de Belgische regeling ook de toekenning van de Belgische bijslag aan deze kinderen wanneer ze op het Belgisch grondgebied worden opgevoed.
Deze problematiek werd acuut naar aanleiding van de afschaffing van het recht op Nederlandse kinderbijslag voor schoolgaande kinderen van 18 jaar en ouder met ingang van 1 januari 1996.
Op voorstel van het Beheerscomité(2), geformuleerd tijdens de zitting van 19 maart 1996(3), heeft de Minister toen, om sociale redenen, beslist een compenserende tussenkomst te betalen aan de bedoelde werknemers in Nederland.
Zij bekomen het verschil tussen het bedrag dat zij op 31 december 1995 ontvingen van Nederland en het lagere bedrag dat ze nadien ontvangen ten gevolge van de Nederlandse wetswijziging. Deze tegemoetkoming wordt toegekend wanneer er in hun gezin minstens één kind studeert, een opleiding volgt, of als werkzoekende is ingeschreven en geboren is vóór 1 januari 1978. Ze houdt rekening met het effect dat het wegvallen van het recht voor het kind van 18 jaar heeft op het totale bedrag dat het gezin ontvangt.
De uitgewerkte regeling garandeert verworven rechten en is bijgevolg uitdovend. De tegemoetkoming wordt immers slechts toegekend zolang de werknemer onderworpen blijft aan de Nederlandse regeling of voor zover het kind dat 18 jaar was op 31 december 1995 en waarvoor na die datum geen Nederlandse bijslag meer wordt betaald, voldoet aan de voorwaarden waaraan een rechtgevend kind in de Belgische regeling moet voldoen. Er wordt geen tegemoetkoming toegekend voor kinderen die geen 18 jaar waren op 31 december 1995.
De voorgaande regeling is gespiegeld aan de overgangsregeling ingeschreven in het artikel 94, § 9, van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 naar aanleiding van het invoeren in de communautaire bepalingen van een uniforme regeling voor de betaling van de kindersbijslag aan gezinsleden die niet op het grondgebied van de bevoegde staat wonen.
De oorspronkelijke verordeningsregel die, voor werknemers in Frankrijk, rekening hield met de plaats van opvoeding van de kinderen bij de toekenning van de bijslag, werd immers ingevolge de arresten Pinna I en II van het Hof van Justitie (4) opgeheven. Hiermee kwam vanaf 1 april 1990 een einde aan de betaling van de Belgische bijslag aan actieve en werkloze werknemers in Frankrijk wiens kinderen in België werden opgevoed, ten laste van de Franse regeling. Als gevolg hiervan zijn werknemers in Frankrijk voor hun rechten op kinderbijslag voor hun kinderen in België, volledig op de Franse wettelijke regeling aangewezen.
Om te voorkomen dat in België wonende gezinnen van werknemers in Frankrijk nadeel zouden ondervinden van deze maatregel, werd in een overgangsregeling voorzien waardoor werknemers die op 15 november 1989 (5) voor hun kinderen de Belgische bijslag ontvingen, recht hebben op het verschil tussen het bedrag van de Franse gezinsbijslag die vanaf 1 april 1990 verschuldigd is en dat van de Belgische bijslag die voor de maand november 1989 is uitbetaald.
Er werd echter nooit vrede genomen met deze overgangsregelingen. Grensarbeiders in Nederland streefden immers, net als hun collega?s in Frankrijk, naar een structurele regeling die hen een recht op Belgische kinderbijslag toekende voor elk kind, telkens het door de wettelijke regeling van respectievelijk Nederland of Frankrijk werd uitgesloten van een recht op kinderbijslag.
Wetgevende initiatieven in dit verband resulteerden zo via de wet van 4 mei 1999 houdende fiscale en andere bepalingen (6) in de aanvulling van artikel 102, §1, Kinderbijslagwet met hierna vermelde leden 3 en 4 en de verankering in de wet zelf van deze categorie van grensarbeiders als sociaal behartigenswaardige gevallen.
"Onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, heeft de werknemer die in Frankrijk tewerkgesteld is en in België woont, recht op kinderbijslag voor het eerste kind en voor kinderen ouder dan twintig jaar die deel uitmaken van zijn gezin.
Onder de door de Koning bepaalde voorwaarden, heeft de werknemer die in Nederland tewerkgesteld is en in België woont, recht op kinderbijslag voor kinderen vanaf achttien jaar die deel uitmaken van zijn gezin."
Gezien deze wetswijziging echter voor kritiek vatbaar was, stelde de Minister van Sociale Zaken voor om ze als zodanig ongedaan te maken en te vervangen door een meer algemene regeling. Op 3 december 1999 vroeg hij aan het Beheerscomité van de Rijksdienst advies omtrent een ontwerp van koninklijk en ministerieel besluit in toepassing van artikel 102, §1, Kinderbijslagwet. Het Beheerscomité formuleerde op 18 januari 2000 een voorstel terzake (7).
3.De voorliggende besluiten
Het koninklijk besluit van 13 maart 2001 en het ministerieel besluit van 15 maart 2001 regelen op een structurele manier de toekenning van de Belgische gezinsbijslag (kraamgeld, adoptiepremie en kinderbijslag) voor kinderen van grensarbeiders in een lidstaat van de EER, waarvoor geen recht op kinderbijslag kan vastgesteld worden.
Rechthebbenden
Als rechthebbenden worden aangewezen:
- alle in België wonende werknemers,
- onderdanen van een lidstaat van de Europese Economische Ruimte (EER)
- die als grensarbeider
- effectief tewerkgesteld zijn of
- een sociale uitkering genieten wegens ziekte, zwangerschap, ongeval of ouderdom lastens het land waar de activiteit werd uitgeoefend vóór deze gebeurtenis.
Deze regeling is eveneens van toepassing op wezen van gewezen grensarbeiders.
De term grensarbeider heeft hier de specifieke betekenis zoals die bepaald is in het artikel 1 van de Verordening (EEG) nr. 1408/71, namelijk die werknemer die zijn beroepswerkzaamheden uitoefent op het grondgebied van een lidstaat en woont op het grondgebied van een andere, waarheen hij in beginsel dagelijks of ten minste éénmaal per week terugkeert.
Door de verwijzing naar de Verordening (EEG) nr. 1408/71 voor de bepaling van de gerechtigde personen, komen zij die geen onderdaan zijn van een lidstaat van de EER niet in aanmerking voor deze maatregel.
Zoals reeds vermeld, blijft de toepassing ook beperkt tot grensarbeiders, zodat ?gewone?
werknemers, die dus niet dagelijks of minstens éénmaal per week naar huis terugkeren, geen rechten verwerven.
Dat de grensarbeider in België moet wonen heeft bv. voor gevolg dat in een gescheiden gezin, de man die in Nederland woont en werkt geen recht zal openen voor zijn kinderen die bij de moeder in België verblijven en noch in de ?gewone? regeling noch in de gewaarborgde, aanspraak maken op kinderbijslag.
In geval er meerdere potentiële rechthebbende grensarbeiders zijn is de rangregeling voorzien in artikel 64 Kinderbijslagwet per analogie van toepassing.
Praktische toepassing
De grensarbeider levert initieel door een verklaring op eer het bewijs dat hij als grensarbeider tewerkgesteld is bij werkgever X, gevestigd in de EER. De werkgever attesteert driemaandelijks dat betrokkene in dienst is. Ingeval de gewezen grensarbeider een socialezekerheidsuitkering ontvangt dient het uitbetalende organisme ondervraagd omtrent de uitgekeerde prestaties.
Deze regeling is onmiddellijk van toepassing op alle situaties waarop ze betrekking heeft; dus ook op wezen van grensarbeiders en grensarbeiders die nu reeds zijn gepensioneerd of een socialezekerheidsuitkering ontvangen uit een andere lidstaat.
Het toegekende recht is een volwaardig Belgisch recht dat onderworpen is aan de trimestrialiseringsregels zowel wat het basisbedrag betreft als wat de supplementen betreft.
Rechtgevende kinderen
De voorliggende regeling bevat geen bepalingen omtrent de kinderen die recht geven op de gezinsbijslag.
De toekenning van de gezinsbijslag dient per kind te worden onderzocht en vastgesteld onder dezelfde voorwaarden als deze waaronder kinderen in de kinderbijslagregeling voor werknemers recht openen (band van verwantschap met de rechthebbende, voorwaarden inzake studies, plaatsing, enz.).
Er kan opgemerkt worden dat voor gehandicapte kinderen een recht bestaat in toepassing van artikel 56 septies van de Kinderbijslagwet.
Het moet hierbij gaan om kinderen die in België worden opgevoed (toepassing artikel 52 Kinderbijslagwet).
Uitkeringen
De voorliggende regeling voorziet de toekenning van zowel de kinderbijslag als van het kraamgeld en de adoptiepremie.
Noch het kraamgeld, noch de adoptiepremie vallen onder het materiële toepassingsgebied van de Verordening (EEG) nr.1408/71. Zelfs ingeval er dus recht bestaat op kinderbijslag op grond van de regeling van de andere lidstaat, dan nog zal noch de grensarbeider (noch de werknemer in het algemeen) aanspraak kunnen maken op kraamgeld of een adoptiepremie op grond van de wettelijke regeling van deze lidstaat. Bovendien kennen van de buurlanden, enkel Frankrijk en Luxemburg gelijkaardige uitkeringen bij een geboorte; Frankrijk voorziet ook in een adoptiepremie.
Met Frankrijk(8) en Luxemburg (9) werden overeenkomsten gesloten omtrent de toekenning van een recht op kraamgeld. In beide regelingen is voorzien in de toekenning van het kraamgeld door het woonland van het gezin. De overeenkomst met Frankrijk kent het Belgisch kraamgeld toe aan in Frankrijk verzekerde werknemers, werklozen, gepensioneerden en rentetrekkers voor hun kinderen
die in België worden opgevoed. De overeenkomst met Luxemburg kent kraamgeld toe aan in Luxemburg verzekerde grensarbeiders en gewezen grensarbeiders die gerechtigd zijn op een pensioen, voor hun kinderen die in België worden opgevoed. Geen van beide overeenkomsten voorziet in de toekenning van een adoptiepremie.
Rekening houdende met het residuaire karakter van het recht (zie hierna) kunnen grensarbeiders aanspraak maken op het Belgische kraamgeld voor hun kind dat in België wordt opgevoed, voor zover ze dit kraamgeld nog niet ontvangen op grond van de overeenkomsten dienaangaande met Frankrijk en Luxemburg. Voor rechten op de adoptiepremie dienen alle grensarbeiders beroep te doen op de voorliggende regeling, gezien geen van beide overeenkomsten iets voorziet omtrent de adoptiepremie.
Bedragen
De kinderbijslag wordt toegekend tegen het basisbedrag (art. 40 Kinderbijslagwet).
De sociale correctie voor gepensioneerden, invaliden en sommige werklozen (art. 42bis en 50ter Kinderbijslagwet) is wel van toepassing.
Wat betreft de rangbepaling van de kinderen wordt enkel rekening gehouden met diegene die onder de Belgische regeling vallen.
De leeftijdsbijslagen dienen aan het basisbedrag toegevoegd te worden.
Ook wezen zijn opgenomen in de regeling, zodat ook de wezenbijslag kan toegekend worden.
Uit de praktijk blijkt echter dat in de meeste gevallen voor wezen van grensarbeiders - en dit geldt tevens ook voor gepensioneerde grensarbeiders - een recht op Belgische bijslag zal kunnen toegekend worden. Bedoelde werknemers zijn immers meestal ook een periode aan de Belgische sociale zekerheid onderworpen geweest, zodat mits samentelling van de periodes van verzekering in beide lidstaten (toepassing van de EEG-Verordeningen) een recht op de Belgische bijslag kan vastgesteld worden.
Residuaire rechten
Het recht op kinderbijslag wordt slechts toegekend bij het ontbreken van een dergelijk recht :
- krachtens een andere Belgische of
- buitenlandse wets- of reglementsbepaling of
- krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling.
Het recht op kraamgeld of adoptiepremie wordt onder dezelfde beperkende voorwaarde toegekend.
De gezinsbijslag wordt niet aanvullend toegekend indien in de andere lidstaat bijslag wordt toegekend tegen een lager bedrag dan het Belgische.
Om uit te maken of een bepaalde bijslag die door een andere lidstaat wordt toegekend als ?kinderbijslag? dient beschouwd te worden, zij verwezen naar de definitie vervat in artikel 1, u), ii van Verordening (EEG) 1408/71. ?Wordt onder ?kinderbijslag? verstaan, de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend?.
Voor Frankrijk wordt verwezen naar het overzicht van de uitkeringen opgesomd in de bijlage nr. 47 dd. 25 mei 1999 bij de CO nr 949.
Het spreekt voor zich dat geen afstand kan gedaan worden van effectieve rechten in hoofde van bedoelde kinderen in één van de hiervoor geciteerde regelingen (andere Belgische of buitenlandse, enz.) waar bv. lagere bedragen worden toegekend, teneinde aanspraak te kunnen maken op de Belgische bijslag voorzien in de uitgewerkte regeling in toepassing van artikel 102 Kinderbijslagwet.
De voorliggende regeling komt niet in de plaats van de overgangsregelingen met betrekking tot Nederland en Frankrijk (zie punt 2) en laat deze bijgevolg bestaan.
Beide overgangsregelingen verhinderen ook de toepassing van de voorliggende besluiten. Dit is het geval voor de regeling met Frankrijk omdat ze in de Verordening (EEG) nr. 1408/71 is opgenomen en dus directe werking heeft en voor de regeling met Nederland, omdat ze eerder in de tijd is vastgelegd, en door de voorliggende besluiten niet expliciet werd afgeschaft.
De bijslag in toepassing van de voorliggende regeling wordt toegekend vóór een eventueel recht op grond van de wet van 20 juli 1971 tot instelling van de gewaarborgde gezinsbijslag.
Aanvangsdatum
- Deze regeling treedt in werking op 1 juli 1999. De retroactieve werking vindt zijn grondslag in het feit dat beide besluiten in de plaats treden van de wijziging van artikel 102, § 1, van de Kinderbijslagwet doorgevoerd bij de wet van 4 mei 1999, houdende fiscale en andere bepalingen, bekendgemaakt in het Belgische Staatsblad van 4 juni 1999.
4. Een overzicht met betrekking tot de buurlanden
Hoofdzakelijk volgende categorieën van grensarbeiders komen in aanmerking voor de in de voorliggende regeling voorziene gezinsbijslag:
- de grensarbeiders in Nederland :
- voor al hun kinderen die 18 jaar worden en die daardoor uitgesloten zijn van elk recht op Nederlandse kinderbijslag: recht op kinderbijslag;
- voor de kinderen die in hun gezin geboren, respectievelijk opgenomen worden: recht op kraamgeld of adoptiepremie.
- de grensarbeiders in Frankrijk:
-
voor hun enige kinderen ouder dan drie jaar, kinderen ouder dan 20 jaar en kinderen die alleen overblijven in het gezin nadat één of meer broers of zussen ondertussen 20 jaar zijn geworden: recht op kinderbijslag.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat overeenkomstig de Franse regeling voor gezinnen waarvan het beroepsinkomen een vastgestelde grens niet overschrijdt alsook voor enige kinderen, een "allocation pour jeune enfant" wordt toegekend. Waar deze uitkering tot en met de derde levensmaand van het kind gelijkgesteld wordt met kraamgeld, dient ze vanaf de vierde levensmaand tot het einde van het tweede levensjaar als kinderbijslag
beschouwd te worden. Gezinnen waarvan het beroepsinkomen het voormelde grensbedrag overschrijdt maken geen aanspraak op de "allocation pour jeune enfant" en dus wel op de bijslag overeenkomstig de voorliggende regeling;
-
voor kinderen die in hun gezin worden opgenomen: recht op de adoptiepremie. Het recht op kraamgeld wordt toegekend op grond van het Protocol dienaangaande.
- de grensarbeiders in Luxemburg:
- de Luxemburgse kinderbijslag wordt in principe toegekend tot de leeftijd van 27 jaar voor studerende kinderen. De Luxemburgse regeling voorziet echter bv. geen bijslag gedurende de wachtperiode voor jonge werkzoekenden. Gedurende deze periode bestaat bijgevolg recht op de
Belgische bijslag;
- voor kinderen die in hun gezin worden opgenomen: recht op de adoptiepremie. Zoals met Frankrijk wordt het kraamgeld toegekend op grond van een bilaterale overeenkomst (zie hiervoor).
- de grensarbeiders in Duitsland:
- de Duitse kinderbijslag wordt in principe toegekend tot de leeftijd van 27 jaar. Bijgevolg zal er in principe geen recht bestaan op de Belgische bijslag;
- voor kinderen die in hun gezin geboren, respectievelijk opgenomen worden: recht op het kraamgeld of de adoptiepremie.
Deze lijst geeft enkel de meest voorkomende situaties aan en enkel in relatie tot de buurlanden. De regeling geldt echter ook voor grensarbeiders in de andere lidstaten van de EER. De gevallen waarin de door de voorliggende besluiten toegekende rechten worden toegekend zullen bovendien evolueren in functie van de rechten op gezinsbijslag in deze andere lidstaten.
5. Bevoegde betalingsinstelling
Zoals de Kinderbijslagwet zelf bepaalt is de gezinsbijslag toegekend in toepassing van artikel 102 enkel betaalbaar door de Rijksdienst.
De kinderbijslaginstellingen die in kennis zijn van mogelijke rechthebbenden vanaf 1 juli 1999, zullen deze aan de Rijksdienst signaleren.
6. Samenvattend
Het koninklijk besluit van 13 maart 2001 en het ministerieel besluit van 15 maart 2001 maken het mogelijk de Belgische gezinsbijslag toe te kennen aan werknemers die met hun kinderen in België wonen en in een andere lidstaat tewerkgesteld zijn als grensarbeider of er een sociale uitkering genieten na een dergelijke tewerkstelling en aan hun wezen. Deze bijslag zal echter slechts worden toegekend zo er geen andere gezinsbijslag (inclusief de overgangsregelingen) wordt verleend. Enkel de Rijksdienst is bevoegd om deze bijslag uit te betalen
----------
(1) Niet opgenomen
(2) Voorstel van het Beheerscomité nr. 142 van 19 maart 1996
(3) Document van het Beheerscomité nr. 8859 dd. 19 maart
1996
(4) H.V.J., 15 januari 1986, zaak 41/84 (Pinna I), JUR. H.V.J.
1986, 1 en H.V.J., 2 maart 1989, zaak 359/87 (Pinna II),
JUR. H.V.J., 1989, 585.
(5) Dag vóór het in werking treden van V.O. 3427/89 van 30
oktober 1989 (P.b. (E.G.) nr. L331 van 16 november 1989).
(6) BS van 4 juni 1999, blz. 20727
(7) Document BC 9638, zitting van 21 december 1999
(8) Protocol tussen de regering van het Koninkrijk België en de
regering van de Franse Republiek betreffende het
kraamgeld, ondertekend te brussel op 26 april 1993,
goedgekeurd bij de wet van 4 augustus 1996, BS, VAN 21
oktober 1999. Vooruitlopend op de bekrachtiging door de
wetgevende kamers heeft het Beheerscomité besloten de
bepalingen van het Protocol en de Administratieve
Schikking onverminderd toe te passen van 1 januari 1992
af; het oorspronkelijke Protocol werd immers ondertekend
op 25 april 1991 (document Beheerscomité nr. 7930 -
zitting van 18 februari 1992).
(9) Overeenkomst tussen het Koninkrijk België en het
Groothertogdom Luxemburg over de sociale zekerheid van
de grensarbeiders, ondertekend te Aarlen op 24 maart
1994, goedgekeurd door de wet van 28 april 1995, BS van
7 juni 1995.
31.05.2001 ART. 102