Het koninklijk besluit van 26 oktober 2004 houdende de uitvoering van de artikelen 42bis en 56, § 2, KBW, verscheen in het Belgisch Staatsblad van 24 november 2004. In bijlage 1 gaat een kopie van de tekst.
1. Pro memorie: het wettelijk kader
De artikelen 42bis (langdurig werklozen en gepensioneerden) en 56, § 2, KBW, (invaliden) bepalen dat de toekenning van sociale toeslagen, waarvan ze de bedragen vastleggen, gepaard moet gaan met de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste. Die hoedanigheid is bepaald bij koninklijk besluit.
Het koninklijk besluit dat hierna wordt toegelicht, vervangt de huidige voorwaarden uit het koninklijk besluit van 12 april 1984.
2. Toelichting bij de bepalingen van het koninklijk besluit van 26 oktober 2004
2.1. Principes die van toepassing blijven
Bepaalde grote principes uit het koninklijk besluit van 12 april 1984 blijven van toepassing:
- de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste hangt samen met de financiële situatie van het gezin waarin het kind leeft. Die financiële situatie wordt geëvalueerd op basis van de beroeps- en vervangingsinkomsten van dat gezin;
- beroepsinkomsten: de inkomsten uit de uitoefening van een beroepsactiviteit of uit een gelijkgestelde situatie volgens het koninklijk besluit van 12 april 1984: tijdelijke werkloosheid, situaties bedoeld in artikel 53, KBW, en de eerste 30 dagen arbeidsongeschiktheid.
- de toekenning van de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste gebeurt volgens 4 gezinstypes die reeds in aanmerking worden genomen :
- de rechthebbende woont alleen met het kind;
- de rechthebbende woont met het kind en met zijn echtgenoot of een persoon met wie hij een feitelijk gezin vormt;
- de rechthebbende die niet meer samenwoont met de bijslagtrekkende, (ex-)echtgenoot;
- de rechthebbende die niet meer samenwoont met de bijslagtrekkende, andere ouder.
Gezien de oude begrippen blijven in het nieuwe besluit, blijft hun interpretatie ongewijzigd:
- het geplaatste kind wordt beschouwd te wonen bij de bijslagtrekkende van het derde van de verschuldigde bijslag; als dat derde gestort wordt op een spaarboekje, wordt het geplaatste kind geacht bij de rechthebbende te wonen (omzendbrief 996/28);
- het kind dat aan de voorwaarden voldoet om bijslagtrekkende te zijn, maar een (aan)verwant van de eerste graad aangewezen heeft als bijslagtrekkende, wordt geacht bij die laatste te wonen (CO 1306);
- bij co-ouderschap wordt het kind geacht bij de bijslagtrekkende vader of moeder te wonen (CO 1319) ;
- als het kind gedomicilieerd is bij een rechthebbende, maar niet bij hem woont wegens studies in België of in het buitenland, wordt het kind geacht bij die rechthebbende te wonen;
- in geval van een feitelijk gezin met meer dan twee personen, worden de inkomsten van al de personen die een feitelijk gezin vormen met de rechthebbende een voor een (vorming van duo's) in aanmerking genomen (omzendbrief 996/c.15) om na te gaan of het toegelaten inkomensplafond al dan niet overschreden is.
- als de rechthebbende gescheiden leeft van de bijslagtrekkende, zoals in de twee laatst opgesomde situaties, mag die bijslagtrekkende niet getrouwd zijn met een derde, noch een feitelijk gezin vormen.
2.2. Nieuwe principes
-De beroepsinkomsten van de rechthebbende die aanspraak maakt op de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste en het kind in zijn gezin heeft, worden voortaan in aanmerking genomen bij de gezinsinkomsten die de nieuwe grenzen niet mogen overschrijden.
Dat principe geldt zowel voor een loontrekkende als voor een zelfstandige activiteit.
Het betreft de gepensioneerden en de invaliden die een toegelaten activiteit uitoefenen en de werklozen die deeltijds werken en een inkomensgarantie-uitkering ontvangen.
- Als de rechthebbende die het kind in zijn gezin heeft, samenwoont met een echtgenoot of een feitelijk gezin vormt, worden alle beroeps- en vervangingsinkomsten van de twee partnerssamengeteld. Die gezamenlijke inkomsten mogen het nieuwe plafond niet overschrijden.
De beroepsactiviteit van de echtgenoot/partner vormt dus voortaan niet langer een obstakel op zich.
- De meeste uitzonderingen op het begrip "vervangingsinkomen" worden geschrapt.
Vallen in de toekomst onder "vervangingsinkomsten":
- de tegemoetkoming voor gehandicapten (behalve een eventuele tegemoetkoming voor hulp van een derde);
- het leefloon;
- het gewaarborgd inkomen voor bejaarden;
- de anciënniteitstoeslag voor oudere werklozen;
- de aanvullende vergoeding bij de werkloosheidsuitkering in het kader van de collectieve arbeidsovereenkomst nr. 46 (nachtprestaties);
- de uitkeringstoeslag P.W.A.;
- het pensioen of de uitkering voor militaire en burgerlijke oorlogsslachtoffers en hun rechthebbenden;
- de begeleidingsuitkering voor jongeren die een intensieve opleiding volgen en jongeren die een opleiding volgen ter voorbereiding van de overeenkomst voor een startbaan.
Die uitkeringen worden toegevoegd aan die welke reeds onder de algemene noemer "vervangingsinkomsten" vallen, die ongewijzigd blijft: "pensioenen, renten, tegemoetkomingen, uitkeringen of de na de eerste dertig dagen van een arbeidsongeschiktheidsperiode behouden wedden, toegekend hetzij krachtens Belgische of vreemde wets- of reglementsbepalingen, hetzij krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling".
Bij wijze van opmerking, verduidelijken we in het bijzonder dat:
- elk voordeel voortkomend uit een collectieve overeenkomst, dat niet beschouwd kan worden als een beroepsinkomen wegens een effectieve beroepsactiviteit of een gelijkgestelde situatie, voortaan beschouwd wordt als een vervangingsinkomen, ongeacht de benaming van dat voordeel: de pensioenen verkregen als gevolg van een groepsverzekering voorzien in een collectieve overeenkomst worden voortaan bij voorbeeld bij de vervangingsinkomsten gerekend;
- elk bedrag aan ontvangen vervangingsinkomsten in rekening moet worden gebracht;
Bij de beoordeling van de gezinsinkomsten, blijven voortaan enkel buiten beschouwing :
- de gezinsbijslag zelf;
- de tegemoetkoming voor hulp van een derde, in zijn verschillende vormen in de ZIV-regeling, de sector van de beroepsziekten en arbeidsongevallen en de regeling van de uitkeringen voor personen met een handicap.
Hier valt op te merken dat ook de " onkostenvergoeding " voor onthaalouders uitgesloten blijft bij de berekening van de gezinsinkomsten (cf. MO 584 van 11 juni 2004).
2.3. Begrenzing
De nieuwe inkomensbegrenzingen voor de toekenning van de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste zijn de volgende:
- rechthebbende woont alleen met het kind: beroeps- en vervangingsinkomsten van de rechthebbende mogen maximaal 1672,38 EUR bedragen;
- rechthebbende woont alleen met het kind en een partner (echtgenoot of feitelijk gezin): maximum gezinsinkomen (beroeps- én vervangingsinkomsten van beide partners) van 1930,21 EUR;
- rechthebbende leeft gescheiden van de bijslagtrekkende (ex-)echtgenoot: beroeps- en vervangingsinkomsten van de bijslagtrekkende mogen maximaal 1672,38 EUR bedragen;
- rechthebbende/ouder leeft gescheiden van de bijslagtrekkende/andere ouder: beroeps- en vervangingsinkomsten van de bijslagtrekkende mogen maximaal 1672,38 EUR bedragen.
3. Opmerkingen
3.1. De hierboven opgesomde gezinssituaties kunnen wijzigen in eenzelfde maand. In dergelijk geval zal het bestaan tijdens een referentiemaand van een gezinssituatie die recht geeft op een toeslag, volstaan om het recht te vestigen, ongeacht de duur van die situatie.
Voorbeelden
- Een langdurig werkloze met een uitkering van 750 EUR/maand, woont samen met een partner met een maandelijks beroepsinkomen van 2000 EUR. Van 5 tot 20 mei leven ze gescheiden.
Gezien het maandelijkse plafond voor een rechthebbende die alleen woont met het kind niet overschreden wordt tijdens de scheidingsperiode, kan een toeslag toegekend worden op basis van deze situatie.
- Een gepensioneerde met een pensioen van 1.750 EUR woont alleen met zijn kind. Op 14 februari gaat hij een feitelijk gezin vormen met zijn partner die geen inkomsten heeft.
Er is recht op een toeslag op basis van die tweede situatie die zich tijdens de maand voordoet.
3.2. In het tegenovergestelde geval, bij een ongewijzigde gezinssituatie tijdens een maand, hebben wijzigingen in de beroepssituatie van de gezinsleden, dus op het vlak van hun inkomsten, geen invloed, gezien de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste beoordeeld wordt op basis van het globale maandelijkse inkomen.
Voorbeeld
- Een invalide met een uitkering van 750 EUR/maand woont samen met een partner die tot 12 mei voltijds werkt tegen een loon van 1500 EUR per maand, op 13 en 14 mei over geen beroeps- of vervangingsinkomsten beschikt en op 15 mei weer begint te werken tegen een maandelijks loon van 1.800 EUR/maand.
Gezien het globale maandelijkse inkomen hoger ligt dan 1930,21 EUR is er geen recht op een toeslag.
4. Inwerkingtreding van de bepalingen van het koninklijk besluit van 26 oktober 2004
De nieuwe definiëring van de hoedanigheid van rechthebbende met personen ten laste is van toepassing vanaf 1 januari 2005.
Daaruit volgt dat de toeslagen die verworven zijn voor die datum betaald zullen worden tot 31 maart 2005.
Voorbeeld
Een rechthebbende is op 15 december 2004 6 maanden arbeidsongeschikt. Tijdens die maand zijn de voorwaarden van het koninklijk besluit van 12 april 1984 vervuld.
De toeslag van artikel 50ter zal betaald worden op 1 januari 2005 (art.48, L.C.) tot 31 maart 2005.
5. Praktische uitvoering
Gelet op het feit dat de huidige reglementering van kracht blijft tot 31 december 2004 heeft de Rijksdienst in functie van de nieuwe regels de documenten voor het aanvragen en controleren van het recht op een sociale toeslag (formulieren P19, P19bis en P19ter) aangepast en een overgangsprocedure opgesteld.
De jaarlijkse verzending op 15 januari 2005
Volgens de bestaande procedure wordt jaarlijks op 15 januari een onderzoek uitgevoerd naar de inkomens wat betreft het voorbije jaar en tegelijk geldt dit onderzoek reeds als basis voor de vaststelling van het recht voor het komende jaar. Aangezien het bestaande concept van de dubbele invalshoek ongewijzigd blijft, werd wat betreft de verzending op 15 januari 2005 een overgangsformulier (kenmerk P19/P19bis overgang) opgesteld. De bedoeling hiervan bestaat erin voor de gezinnen het ongemak en de eventuele verwarring te vermijden die mogelijkerwijze zouden ontstaan door het invullen van twee formulieren, waarvan het ene de vroegere regeling bevat en het andere rekening houdt met de nieuwe regeling. Het overgangsformulier informeert de gezinnen en combineert de beide regelingen. Het info-blad is eveneens aa ngepast.
Aandachtspunten wat betreft het overgangsformulier
Met het oog op een foutloze verwerking van de formulieren door de dossierbeheerders werden de verschillende vragen genummerd. Op die manier kunnen vragen naar de inkomsten die in de oude en de nieuwe regeling gelden worden onderscheiden. De Rijksdienst vraagt bijzondere aandacht en vorming van de dossierbeheerders om correct de inkomensnormen volgens de beide regelingen vast te stellen. Het gebruik van het formulier met voorbeelden zal nog in concreto worden uitgewerkt in een aparte dienstbrief.
Het nieuwe formulier
Voor de gevallen waarop volledig de nieuwe bepalingen van toepassing zijn werd een nieuw controleformulier P19 en P19bis (kenmerk: P19/P19bis definitief) opgesteld. De informatie die gegeven wordt is volledig in functie van de nieuwe bepalingen.
De in het verleden geweigerde gevallen
De gevallen waarin vroeger het recht op een sociale toeslag werd geweigerd om reden van het inkomen zijn gekend bij de kinderbijslagfondsen die thans jaarlijks het formulier P19ter versturen. Daarop kunnen de gezinnen een wijziging in hun gezins- of inkomenssituatie meedelen en vragen hun recht op sociale toeslag opnieuw te onderzoeken.
De kinderbijslagfondsen worden gevraagd de procedure P19ter te vervangen door een volledig nieuw onderzoek met het nieuwe formulier. Omwille van een juiste en volledige informatie zal ook voor deze gezinnen een folder worden ontwikkeld.
Op deze manier zullen ook de in het verleden geweigerde gevallen bij het onderzoek volgens de nieuwe bepalingen worden betrokken en de kans krijgen om in aanmerking te komen voor een sociale toeslag.
Het oude formulier
De bestaande formulieren blijven van kracht voor de onderzoeken die zich temporeel uitsluitend situeren vóór 1 januari 2005.
De kinderbijslaginstellingen vinden in bijlage de aangepaste formulieren P19 en P19bis.