De wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel verscheen in het Belgisch Staatsblad op 12 februari 2010 (kopie als bijlage 1).
De bepalingen van deze wet die van belang zijn voor de kinderbijslagregeling van de werknemers en voor de regeling van de gewaarborgde gezinsbijslag traden in werking op 1 september 2010, krachtens het koninklijk besluit van 3 september 2010 houdende diverse bepalingen betreffende het administratief, geldelijk en sociaal statuut van de militair die een vrijwillige militaire inzet vervult.
1. Doel van de wet
De wet van 10 januari 2010 stelt in hoofdzaak bij de strijdkrachten een vrijwillige militaire inzet (EVMI) in. Het doel hiervan is om weinig of niet gekwalificeerde jongeren een kans te bieden een loopbaan in het leger aan te vatten, met behoud, voor een beperkte periode, van bepaalde rechten in de sociale zekerheid.
De bepalingen met een weerslag op het beheer van kinderbijslagdossiers betreffen de toekenningsvoorwaarden in verband met het rechtgevend kind.
2. Weerslag op de kinderbijslagregeling voor werknemers
2.1. Nieuwe bepaling
De wet van 10 januari 2010 vult artikel 62, KBW aan met een paragraaf 8 als volgt:
"Voor de toepassing van deze wetten wordt het verrichten van een vrijwillige militaire inzet in de zin van de wet van 10 januari 2010 tot instelling van de vrijwillige militaire inzet en tot wijziging van verschillende wetten van toepassing op het militair personeel, tot de eerste dag van de zesde kalendermaand die volgt op de maand tijdens dewelke de militair de in artikel 21, tweede lid, van voormelde wet bedoelde dienstneming aangaat, niet beschouwd als een winstgevende activiteit. De voordelen bedoeld in artikel 50, tweede lid, van voormelde wet worden niet beschouwd als een inkomen, een winst, een brutoloon of een sociale uitkering."
Artikel 50 van de wet van 10 januari 2010 bepaalt deze periode van zes maanden beginnend op de dag dat de EVMI-militair de verbintenis aangaat en eindigend op de laatste dag van de vijfde kalendermaand na die waarin hij deze verbintenis aanging.
De uitgekeerde soldij, het eten, de huisvesting, de kledij, de uitrusting en de verplaatsingskosten met het openbaar vervoer worden niet beschouwd als het gevolg van een winstgevende activiteit of het voordeel van een sociale uitkering die een beletsel kan vormen voor het recht op kinderbijslag.
2.2. Beperkte weerslag
Deze bepaling creëert dus geen nieuwe categorie van rechtgevende kinderen, maar heeft als enig doel het waarborgen van het recht van een kind dat al rechtgevend is op kinderbijslag gedurende de zes eerste maanden van zijn EVMI.
Het recht op kinderbijslag zal voor personen die een EVMI aanvatten met andere woorden maar gewaarborgd zijn als ze verder voldoen aan de voorwaarden van artikel 62, §§ 2 tot 5, KBW. In de praktijk zullen de nieuwe bepalingen van toepassing zijn op de jonge werkzoekenden, aangezien het presteren van een EVMI voor de werkloosheidsregeling verenigbaar is met het behoud van de hoedanigheid van werkzoekende.
3. Praktische aspecten
De bestaande onderzoeks- en formulierenprocedures blijven onveranderd van kracht (cfr. CO 1381 van 8 februari 2010). Om de inkomsten van de eerste zes maanden uit de vrijwillige militaire dienst te kunnen neutraliseren, heeft de Rijksdienst de formulieren aangepast aan de nieuwe reglementaire bepaling.
Als bijlage 2 gaat het geactualiseerde formulier P20 voor de vaststelling van het recht voor de werkzoekende schoolverlaters, de voornaamste doelgroep.
De aangepaste formulieren P7, P9 en P9bis zullen elektronisch worden overgemaakt.
4. Inwerkingtreding
De nieuwe bepalingen van artikel 62, KBW traden in werking op 1 september 2010.