CO 1356 van 13 maart 2006 en zijn bijlage van 09 juni 2006 hebben enerzijds aan de principes inzake kinderbijslag herinnerd wanneer het kind wegens een scheiding bij een van de ouders woont en anderzijds de te volgen procedure verduidelijkt voor kinderen die afwisselend bij hun ouders wonen (gelijkmatig verdeelde huisvesting) vanaf het moment dat zij meerderjarig zijn.
Deze CO beoogt de herziening van de instructies in geval van onenigheid van de ouders of indien een van hen reageert op het al dan niet behoud van de gelijkmatig verdeelde huisvesting (G.V.H.) als het kind meerderjarig is. Hierbij wordt eveneens beter beantwoord aan de werkelijke situatie van de sociaal verzekerden.
1. Gelijkmatig verdeelde huisvesting (G.V.H.) - herhaling van het begrip
Men spreekt van gelijkmatig verdeelde huisvesting indien het kind in geval van co-ouderschap afwisselend bij een van de ouders woont (gelijk verdeelde duur).
Het ouderlijk gezag verdwijnt bij de meerderjarigheid en het kind kiest zijn woonplaats vrij. Dat houdt in dat het gemeenschappelijk gezin op grond van de juridische fictie vervalt (het criterium van een exclusieve verblijfplaats of hoofdverblijfplaats moet worden gebruikt om de kinderbijslag te regelen ) BEHALVE in de specifieke situatie waarbij de jongere verder afwisselend en op gelijke wijze bij iedere ouder verblijft (voortdurend even lang bij de vader als bij de moeder).
Daarom zorgt de procedure ervoor dat de ouders ondervraagd worden om te weten of zij blijven instemmen met deze vorm van huisvesting (of deze maatregel bekrachtigd werd in een vonnis of niet speelt geen rol, zolang het in de praktijk het geval was). Dat laat de kinderbijslagfondsen toe om de juiste rechthebbende en de juiste bijslagtrekkende te bepalen.
Afhankelijk van de verschillende gevallen beveelt de bijlage van CO 1356 de volgende oplossingen aan:
a) De ouders reageren beiden en bevestigen eenzelfde situatie - > het KBF houdt rekening met de situatie waarover zij het eens zijn, naargelang van hun verklaring (behoud van de G.V.H. of geen G.V.H.).
b) De ouders reageren allebei maar op een tegenstrijdige manier - > het KBF moet van oordeel zijn dat de feitelijke situatie overeenkomt met de gegevens van het RNP.
c) Een ouder reageert door de gelijkmatig verdeelde huisvesting te bevestigen, de andere ouder reageert niet -> het KBF vraagt om een bewijs (d.w.z. een vonnis of een notariële akte) dat bepalend is voor het verloop van het dossier.
d) Niemand van de ouders reageert -> het KBF moet van oordeel zijn dat de feitelijke situatie overeenkomt met de gegevens van het RNP.
2. Problematiek
- In het geval b) verwijst het KBF naar het RNP terwijl de werkelijke situatie veel kan verschillen van het RNP.
- In het geval c) wordt de ouder die de moeite doet om te reageren verzocht om een bewijs te leveren, wat de niet-reagerende ouder een overdreven blokkeringsrecht (mogelijk ongewild) verleent.
3. Nieuwe procedure
Rekening houdend met het feit dat de oplossingen niet altijd beantwoorden aan de werkelijkheid van de sociaal verzekerden en in de geest van het handvest van de sociaal verzekerde zijn de instructies in de CO 1356 en zijn bijlage als volgt gewijzigd:
a) De ouders komen overeen om eenzelfde situatie te bevestigen - > geen verandering: het KBF blijft de situatie waarover de ouders het eens zijn toepassen afhankelijk van hun verklaring (behoud van de G.V.H. of geen G.V.H).
b) Als de ouders beiden reageren maar op een tegenstrijdige wijze - > een sociaal controleur zal dan de ouders ondervragen om vast te stellen of de jongere verder afwisselend en op gelijke wijze bij iedere ouder verblijft of de jongere alleen en hoofdzakelijk bij een van de ouders verblijft. De meerderjarige kan indien nodig eveneens ondervraagd worden. Afhankelijk van de verzamelde gegevens (behoud van de G.V.H. of geen G.V.H.) past het KBF Art. 69 §1, al. 1 en 2 AKBW of de juridische fictie toe.
In het geval dat de controle ter plaatse niet zou toestaan om te bepalen of de gelijkmatig verdeelde huisvesting al dan niet verder toegepast wordt, past het KBF Art. 69 §1, al. 1 en 2 AKBW toe.
c) Als een ouder reageert door de gelijkmatig verdeelde huisvesting te bevestigen en de andere ouder reageert niet -> het KBF zal dan uitgaan van de juistheid van de verklaring van de eerste (zonder een bewijs te eisen) en de andere ouder meedelen dat het de juridische fictie zal blijven toepassen. Als de andere ouder deze beslissing betwist, wordt verwezen naar geval b).
d) Niemand van de ouders reageert -> geen verandering: het KBF past Art. 69 §1 al. 1 en 2 AKBW toe.
4. Schorsing van betaling
In geval van onenigheid tussen de ouders moeten de betalingen geschorst worden in afwachting van het proces-verbaal van de controle aan huis en dat om iedere onverschuldigde betaling aan de verkeerde bijslagtrekkende te vermijden.
Een samenvattende tabel met de principes gaat als bijlage.
Deze nieuwe voorschriften treden nmiddellijk in werking. De actieve dossiers moeten niet systematisch herzien worden, dat gebeurt alleen op vraag van de betrokkenen.