Het voornoemde samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 (BS 26/01/2018) en het samenwerkingsprotocol van 20 december 2018 opgesteld ingevolge de artikelen 2, 5 en 6 van dat samenwerkingsakkoord, gelden vanaf de eerste overname van het beheer en de betaling van de gezinsbijslag door een deelentiteit, dat wil zeggen vanaf 1 januari 2019.
Deze omzendbrief geeft de dossierbeheerders richtlijnen over de volgende aspecten:
-
Bepaling van de bevoegde deelentiteit;
-
Bevoegdheidsverandering tussen deelentiteiten;
-
Beheer van de lasten van het verleden door de regionale kinderbijslagfondsen;
-
Administratieve hulp en bemiddeling tussen de regionale kinderbijslagfondsen.
I. Bevoegde deelentiteit bepalen - rechtsperiodes vanaf 1 januari 2019
A. Principes
Artikel 2 van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 bepaalt een aantal aanknopingsfactoren waardoor een kinderbijslagdossier aan slechts een deelentiteit kan worden verbonden om te vermijden dat meerdere deelentiteiten moeten tussenkomen voor hetzelfde kind.
Die aanknopingsfactoren die quasi identiek zijn aan diegene die gelden tijdens de overgangsperiode[1],zijn in volgorde:
1. De wettelijke woonplaats van het kind;
2. De verblijfplaats van het kind;
3. De lokalisatie van de vestigingseenheid of, wanneer dat gegeven niet beschikbaar is, van de exploitatiezetel van de huidige werkgever of van de laatste werkgever van de sociaal verzekerde in België;
4. De wettelijke woonplaats of de laatste wettelijke woonplaats van de sociaal verzekerde in de entiteit;
5. De lokalisatie van het sociaalverzekeringsfonds waarbij de sociaal verzekerde is aangesloten als zelfstandige.
6. De lokalisatie van het bureau van de laatst gekende kinderbijslaginstelling die de gezinsbijslagen toekende.
Het prevalerende criterium is de lokalisatie van het kind in België (factor 1 en 2)[2] Zo moet in de eerste plaats worden nagegaan of het kind gedomicilieerd is in België. Als er geen wettelijke woonplaats is, moet naar de feitelijke verblijfplaats van het kind worden gekeken. Geen enkel, al dan niet officieel, document prevaleert op de geïdentificeerde wettelijke woonplaats.
Als het kind niet gelokaliseerd is in België (uitsluiting van factor 1 en 2), is het de (huidige of laatste) plaats van tewerkstelling van de werknemer die telt. Als er geen activiteit als werknemer wordt uitgeoefend in België, is het de (laatste) wettelijke woonplaats van de sociaal verzekerde die telt, daarna de lokalisatie van het sociaalverzekeringsfonds waarbij de sociaal verzekerde aangesloten is als zelfstandige[3] en tot slot de laatst gekende kinderbijslaginstelling.
De aanknopingsfactoren worden toegepast in de volgorde waarin ze zijn opgesomd, waarbij een volgende factor pas van toepassing is als de voorgaande niet kan worden toegepast.
Voorbeelden:
Voorbeeld 1) Het kind is gedomicilieerd (AF[4]1) bij zijn vader (AF4) in Wallonië. De vader werkt in Vlaanderen (AF3) terwijl de moeder waarbij het kind verblijft (AF2) in Eupen woont (AF4).
In overeenstemming met de aanknopingsfactoren is het Waalse Gewest bevoegd op basis van de wettelijke woonplaats van het kind (AF1).
Voorbeeld 2) Het kind en de ouders zijn gedomicilieerd in Brussel (AF1), de moeder werkt in Luik (AF3) en de vader werkt in Frankrijk.
In overeenstemming met de aanknopingsfactoren is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bevoegd wegens de wettelijke woonplaats van het kind.
Aanvullende voorrangsregel (art. 2, tweede lid, van het samenwerkingsakkoord): Als door toepassing van dezelfde aanknopingsfactor meerdere deelentiteiten als bevoegd worden aangewezen (mogelijk bij aanknopingsfactoren 3 tot 5) wordt voorrang gegeven aan de deelentiteit van de oudste van de sociaal verzekerden.
Voorbeeld:
Het kind en de ouders wonen in Frankrijk. De vader (40 jaar) werkt in Luik (AF3) vanaf 1 februari 2019 en de moeder (42 jaar) werkt in Brussel (AF3) vanaf 1 februari 2019.
In overeenstemming met de aanknopingsfactoren en de aanvullende voorrangsregel is het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de bevoegde deelentiteit aangezien de moeder ouder is dan de vader.
Merk op dat de aanwijzing van een bevoegde deelentiteit de bevoegdheid van een andere deelentiteit uitsluit, zelfs als er geen enkel recht kan worden verkregen op basis van de regelgeving van de aangewezen bevoegde deelentiteit.
B. Geldende aanknopingsfactor bepalen
Wettelijke woonplaats
Het bestaan van die wettelijke woonplaats wordt vastgesteld op basis van de bevolkingsregisters en in het bijzonder het Rijksregister van de natuurlijke personen (RNP).
Feitelijke verblijfplaats
De feitelijke verblijfplaats wordt bewezen via elk officieel document van een overheidsinstantie dat aantoont dat de persoon op een bepaald adres woont.
Officiële documenten die de verblijfplaats kunnen aantonen:
-
een officieel document van het OCMW op voorwaarde dat het gebaseerd is op de werkelijke gezinssituatie;
-
een attest van de politie waarin verklaard wordt dat de verblijfplaats werd vastgesteld;
-
een aanwezigheidsattest van een opvangcentrum of een sociaal huis;
-
een voorlopige verblijfsvergunning;
-
een vonnis waaruit blijkt dat de persoon op een bepaalde plaats in België verblijft;
-
het zittingsblad waaruit blijkt dat de persoon op een bepaalde plaats in België verblijft;
-
een controle ter plaatse door een sociaal controleur van de regulator van de deelentiteit.
Gelden niet als officiële documenten:
- getuigenverklaringen;
- verklaringen van de gemeente of de politie die alleen de verklaringen van de betrokken personen bevatten;
- berichten van plaatsing zijn evenmin officiële documenten in de zin van het rijksregister.
Herinnering: als uit een van die officiële documenten blijkt dat de verblijfplaats van het kind verschilt van zijn wettelijke woonplaats, prevaleert de wettelijke woonplaats als aanknopingsfactor.
Voorbeeld:
Het kind is gedomicilieerd in Brussel (= wettelijke woonplaats), maar uit een vonnis van de familierechtbank blijkt dat het hoofdzakelijk in Vlaanderen verblijft.
In dat geval prevaleert de aanknopingsfactor woonplaats en is het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest de bevoegde deelentiteit.
Lokalisatie van de vestigingseenheid[5]
Die lokalisatie blijkt uit de multifunctionele aangifte (DmfA).
Als die informatie niet beschikbaar is, telt de deelentiteit waarin de exploitatiezetel van de huidige of vorige werkgever van de sociaal verzekerde gelokaliseerd is
Het is mogelijk die informatie op te zoeken in de KBO (Kruispuntbank van Ondernemingen).
Lokalisatie van het sociaalverzekeringsfonds
Die gegevens zijn beschikbaar in het Algemeen Repertorium van Zelfstandige Arbeiders (ARZA) dat wordt beheerd door het RSVZ.
Lokalisatie van het bureau van de laatst gekende kinderbijslaginstelling die de gezinsbijslagen toekende
Die lokalisatie vloeit voort uit het Kadaster van de kinderbijslag dat met dit doel wordt bijgehouden tot 31 maart 2024.
C. Aandachtspunten:
1. Aanvraag voorafbetaling van het kraamgeld
Artikel 2 voorziet in een specifieke aanknopingsfactor voor het vooruitbetaald kraamgeld, nl de wettelijke woonplaats van de moeder in de entiteit en bij gebrek daaraan de verblijfplaats van de moeder in de entiteit.
Het bepaalt bovendien dat de deelentiteit die de aanvraag om vooruitbetaald kraamgeld ontvangt moet nagaan of een andere deelentiteit die niet al heeft betaald.
Als de wettelijke woonplaats of de verblijfplaats van de moeder wijzigt tussen de datum van de voorafbetaling en de geboorte van het kind, moet worden nagegaan of de bevoegdheid bij de deelentiteit blijft die de voorafbetaling heeft uitgevoerd. Bij wijziging van bevoegde deelentiteit moet het volledige bedrag van de voorafbetaling geregulariseerd worden zoals gepreciseerd in artikel 3, §2 van het samenwerkingsprotocol.
Voorbeeld:
De moeder woont in de Duitstalige Gemeenschap wanneer ze een aanvraag voor de voorafbetaling van het kraamgeld indient. Het kraamgeld wordt bijgevolg vooraf betaald door de Duitstalige Gemeenschap. Na die voorafbetaling en voor de geboorte verhuist de moeder echter en gaat ze in Vlaanderen wonen. Het kind is gedomicilieerd in Vlaanderen vanaf de geboorte. Vlaanderen moet het volledige bedrag van de voorafbetaling regulariseren met de Duitstalige Gemeenschap.
Opmerking:
De regularisatie waarvan sprake geldt ook in geval van voorafbetaling van het kraamgeld in de loop van het vierde kwartaal 2018 als de moeder zich vanaf 1 januari 2019 of na die datum vestigt in een andere deelentiteit na de voorafbetaling van het kraamgeld maar voor de geboorte van het kind.
2. Aanwijzing sociaal verzekerde voor de toepassing van de Europese regelgeving
Artikel 3 van het samenwerkingsakkoord vormt een aanvulling op artikel 2 van het samenwerkingsakkoord dat toelaat om de bevoegde deelentiteit aan te wijzen.
Artikel 3 bepaalt namelijk wiens situatie in aanmerking kan worden genomen voor de toepassing van de Europese Verordeningen.
Artikel 3, eerste lid, somt limitatief de gezinsleden op met wie rekening moet worden gehouden om te bepalen in welke mate de bevoegde deelentiteit, in overeenstemming met artikel 2, moet tussenkomen in het kader van de Europese regelgeving. Om te bepalen of België op basis van de Europese Verordeningen bij voorrang of aanvullend bevoegd is wordt in de bijlage bij het samenwerkingsakkoord een overzicht gegeven van de categorieën van rechten: op basis van arbeid, op basis van een pensioen, of basis van de woonplaats of wezenbijslag.
Voorbeeld:
De moeder ontvangt een Franse invaliditeitsuitkering na een tewerkstelling in Frankrijk.
De vader (67 jaar) ontvangt een Belgisch pensioen na een beroepsactiviteit in Vlaanderen.
De wettelijk samenwonende partner (55 jaar) van de moeder werkt in België, in Wallonië, als loontrekkende.
Het kind woont bij de moeder en haar partner in Frankrijk.
In overeenstemming met artikel 3, eerste lid, van het samenwerkingsakkoord, moeten de regionale kinderbijslagfondsen rekening houden met de vader, de moeder en de wettelijk samenwonende partner voor de toepassing van de Europese regelgeving. In overeenstemming met de vermelde bijlage heeft het recht verkregen op basis van arbeid voorrang op het recht verkregen door een pensioen of invaliditeitsuitkering. Dat heeft als gevolg dat rekening moet worden gehouden met de situatie van de wettelijk samenwonende partner om de voorrangsorde in Europese context te bepalen, wetende dat het Vlaanderen is dat op basis van de aanknopingsfactoren (artikel 2) tussenkomt, aangezien de vader ouder is dan de wettelijk samenwonende partner van de moeder.
Vergeleken met de overgangsperiode waarin op basis van het artikel 51 van de AKBW bepaald werd welke gezinsleden in aanmerking werden genomen in een Europese context, is dat dus voortaan beperkt tot de ouder, tot de persoon die geen bloed- of aanverwant is tot en met de derde graad van die ouder en met wie de ouder feitelijk of wettelijk samenwoont en tot de echtgeno(o)t(e) van de ouder met betrekking tot hun eigen of gemeenschappelijke kinderen.
Voortaan worden dus enkel voor die sociaalverzekerden de socioprofessionele situaties bedoeld in de bijlage van het samenwerkingsakkoord onderzocht in het licht van de artikelen 67, 68 en 69 van de Europese verordening 883/2004. Die situaties zijn identiek aan diegene waarmee rekening werd gehouden onder de AKBW ingevolge de richtlijnen in de MO 613 van 2 februari 2011 en de MO 1383 van 11 mei 2010 en de bijlagen. Die richtlijnen blijven van toepassing onder voorbehoud van eventueel later door de deelentiteiten aangebrachte wijzigingen.
Voor wat betreft de gezinsleden waarmee rekening moet worden gehouden op het Europees niveau voor het onderzoek van hun socioprofessionele situatie, voorziet artikel 3, tweede lid, van het samenwerkingsakkoord in een overgangsmaatregel die erin bestaat de verkregen rechten[6] op basis van artikel 51 AKBW te behouden zolang de situatie die bestond op 31 december 2018 en waardoor het recht werd verkregen, voortduurt.
De rechten bedoeld in artikel 3, tweede lid, worden dus behouden tot er een wijziging is in de gezinssituatie van het kind of in de in aanmerking genomen socioprofessionele situatie (bijlage bij het samenwerkingsakkoord). In dat geval wordt het dossier opnieuw onderzocht in overeenstemming met artikel 3, eerste lid, van het samenwerkingsakkoord.
De vermelde wijziging heeft uitwerking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de wijziging zich voordeed, zelfs als de gebeurtenis die tot de wijziging leidt op de eerste dag van de maand valt.
Voorbeeld:
De vader, de moeder, het kind en de grootvader maken deel uit van hetzelfde gezin en wonen in Frankrijk. Zowel de vader als de moeder werken niet. De grootvader werkt in België, in Wallonië. De grootvader verkrijgt voor de bevoegdheidsovername op grond van artikel 51 van de AKBW een recht op kinderbijslag in België voor zijn kleinkind dat deel uitmaakt van zijn gezin. De betaling wordt aangerekend aan het Waals Gewest.
In overeenstemming met de overgangsmaatregel wordt de hoedanigheid van rechthebbende van de grootvader voor zijn kleinkind behouden, en dat zolang er geen wijziging in zijn situatie voordoet.
Stel dat de grootvader officieel elders gaat wonen of dat zijn statuut wijzigt (vb. gepensioneerd, ziek, overleden). In dat geval vervalt de overgangsmaatregel definitief en geldt artikel 3, eerste lid, van het samenwerkingsakkoord om te bepalen in welke mate België nog moet tussenkomen, al dan niet bij voorrang. In het voorbeeld kan vanaf de datum van die wijziging de uitbetalingsactor in het Waals gewest van de grootvader niet langer betalen.
3. Overdracht van de dossiersubportefeuilles tussen de fondsen
De federale fondsen dragen subportefeuilles over aan elkaar al naargelang de keuze die ze gemaakt hebben om hun opdracht voor de betaling van de kinderbijslag via een bepaalde regionale opvolger (artikel 5) voort te zetten. Die overdracht van subportefeuilles tussen federale kinderbijslagfondsen gebeurt op basis van een overeenkomst (artikel 10 van het samenwerkingsakkoord).
De zo overgedragen subportefeuilles (zowel in toepassing van artikel 10 als artikel 5) bevatten de volgende dossiers:
- Dossiers in betaling;
- Nog in onderzoek zijnde en in beraad gehouden dossiers;
- Dossiers met een openstaand debetsaldo;
- Dossiers waarin nog een provisionele betaling moet worden bevestigd (bijvoorbeeld, de definitieve vaststelling van de provisioneel betaalde toelagen voor 2017 en 2018);
- Dossiers die nog het voorwerp uitmaken van een gerechtelijke procedure.
Zolang de dossiers niet werden overgedragen aan de regionale opvolger, staan de federale fondsen voort in voor het behoud van de correcte aanknoping van het dossier[7] en zo nodig voeren zij onverwijld de aanknoping uit aan de juiste subportefeuille, met de overdracht van het dossier, in overeenstemming met de regels bepaald in de hiervoor bedoelde overdrachtsovereenkomst.
Gezien de overgangsbepaling voor kinderen in het buitenland, moeten de kinderbijslagfondsen op 31 december 2018 noch voor kinderen in België, noch voor kinderen in het buitenland, subportefeuilles reviseren correct samengesteld op basis van de aanknopingsfactoren van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016 dat van toepassing is tot 31 december 2018. De omzetting van de aanknopingsfactoren van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016 naar de aanknopingsfactoren van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 zal gebeuren naargelang de wijzigingen die op 1 januari 2019 of later plaatsvinden.
In overeenstemming met artikel 5 van het samenwerkingsakkoord zullen de federale fondsen op het moment van de effectieve overname van de betaling en het beheer van de kinderbijslag de hogervermelde dossiersubportefeuilles overdragen aan de regionale fondsen.
Door die overdracht nemen de regionale opvolgers ook de bestaande onverschuldigde bedragen over van de federale fondsen om ze voort te beheren en te zorgen voor de aanzuivering ervan.
II. Bevoegdheidswijziging tussen fondsen die afhangen van verschillende deelentiteiten
A. Principes
Elke bevoegdheidswijziging die zich voordoet tijdens een maand, met inbegrip van de eerste dag van de maand, heeft uitwerking de eerste dag van de maand die erop volgt (artikel 6 van het samenwerkingsakkoord).
Voorbeeld:
Het kind was gedomicilieerd in Wallonië. Vanaf 1 maart 2019 is het gedomicilieerd in Brussel. Het Waalse Gewest is de bevoegde deelentiteit tot 31 maart 2019 en Het Brussels Hoofdstedelijk gewest is de bevoegde deelentiteit vanaf 1 april 2019.
Opdat het nieuwe fonds de betaling kan overnemen zonder dat er voor het gezin een al te lange onderbreking van de betaling is, bepaalt het protocol van 20 december 2018[8] evenwel de praktische regels voor de overdracht van het dossier tussen de kinderbijslagfondsen.
Om in aanmerking te worden genomen moet een gebeurtenis die leidt tot een bevoegdheidswijziging op het niveau van de bevoegde deelentiteit voortvloeien uit een gekwalificeerd gegeven.
Het (oorspronkelijk) bevoegde fonds zet dus zijn betalingen voort, aan het tarief en de voorwaarden bepaald in de eigen regelgeving, tot het einde van de maand waarin het een gekwalificeerd gegeven ontvangt waaruit de bevoegdheidsverandering blijkt.
Zijn gekwalificeerde gegevens:
- gegevens afkomstig uit het rijksregister;
- DMFA-gegevens (werknemers);
- gegevens uit ARZA (zelfstandigen);
- alle bewijzen waaruit bij gebrek aan een domicilie blijkt dat het kind gemachtigd is om in België te verblijven.
Voorbeeld 1:
Het gezin woont in Frankrijk. Het heeft nooit in België gewoond. De moeder werkt niet. De vader werkt in België tot 31 maart 2019 voor werkgever A in deelentiteit A, en vanaf 1 april 2019 voor werkgever B in deelentiteit B (gebeurtenis die tot een verandering van bevoegde deelentiteit leidt). Deelentiteit A is bevoegd tot 30 april 2019, deelentiteit B vanaf 1 mei 2019. Het DMFA-bericht voor het tweede kwartaal 2019 wordt echter pas op 17 augustus 2019 ontvangen. Deelentiteit A betaalt dan ook door tot 31 augustus 2019. De betalingen van 1 mei 2019 tot 31 augustus 2019 worden a posteriori beschouwd als provisioneel en moeten geregulariseerd worden.
Het oorspronkelijk bevoegde kinderbijslagfonds, dat het gekwalificeerde gegeven ontvangt dat een dergelijke verandering van bevoegdheid aangeeft, deelt het gezin mee dat het, vanaf de eerste dag van de maand na die waarin de bevoegdheid veranderde, provisioneel betaalt en dat die betalingen later zullen geregulariseerd worden.
Voorbeeld 2:
Een gezin woont in deelentiteit A. Op 24 augustus 2019 verhuist het naar deelentiteit B. Het kinderbijslagfonds ontvangt de adresverandering op 18 september 2019.
Het bevoegde kinderbijslagfonds in deelentiteit A blijft de kinderbijslag betalen tot 30 september 2019, dus tot de laatste dag van de maand waarin het tot een verandering van bevoegdheid leidende informatie kreeg. Deelentiteit B is bevoegd vanaf 1 september 2019, de eerste dag van de maand na die waarin de verhuizing (de gebeurtenis) leidde tot een verandering van bevoegdheid. De betalingen van deelentiteit A zijn dan ook provisioneel van 1 tot 30 september 2019 en moeten geregulariseerd worden.
Het beginsel dat enkel rekening moet worden gehouden met de verandering als die voortvloeit uit een gekwalificeerd gegeven is zonder beperking van toepassing, zelfs als het kinderbijslagfonds op een andere manier kennis heeft van de verandering.
Voorbeeld 3:
Moeder woont met de kinderen in Vlaanderen. Op 15 april 2019 deelt de meerderjarige oudste zoon aan de Vlaamse betaalinstelling mee dat hij vanaf die datum bij zijn vader in Wallonië gaat wonen. De vader dient onmiddellijk een aanvraag in bij een betaalinstelling in Wallonië. Zolang de inschrijving op het nieuwe adres van de oudste zoon niet is opgenomen in het RNP blijft Vlaanderen betalen aan de voorwaarden en bedragen van het Groeipakket. De adresverandering is bekend via de flux van 4 mei 2019 met terugwerkende kracht tot 15 april 2019, de Vlaamse betaalinstelling blijft provisioneel betalen tot 31 mei 2019 en regulariseert vervolgens de betalingen voor mei 2019 met Wallonië.
B. Overdracht van het dossier
Krachtens artikel 4 van het protocol van 20 december 2018 gaat het oorspronkelijk bevoegde kinderbijslagfonds dat het gekwalificeerde gegeven ontvangt waaruit een bevoegdheidswijziging tussen deelentiteiten blijkt tewerk als volgt:
-
Het blijft betalen aan de voorwaarden en bedragen van de eigen regelgeving tot de laatste dag van de maand waarin het dat gekwalificeerd gegeven dat de verandering van de bevoegdheid bevestigt, ontvangt.
-
Het sluit zijn betaalperiodes af in de kadasters van de kinderbijslag (het Vlaams kadaster of het Gestructureerd kadaster) op de laatste dag van de maand van zijn geldige bevoegdheidsperiode (zonder rekening te houden met de provisionele betaling) .
-
Het zoekt in de kadasters van de kinderbijslag alle informatie en gegevens op om het nieuw bevoegde fonds te identificeren waarbij het gezin zich in de nieuw bevoegde deelentiteit aansloot en draagt het dossier onmiddellijk aan dat fonds over met behulp van een brevet. Dat brevet bevat alle gegevens van het dossier op basis waarvan het recht op gezinsbijslag in de oorspronkelijk bevoegde deelentiteit gevestigd werd. Tot nader order gebruikt men hiervoor het huidige brevet van rechthebbende waarmee elke deelentiteit de relevante gegevens waarover het beschikt kan doorsturen. De gegevens op dat brevet zijn gekwalificeerd krachtens de bepalingen van de regelgeving van de oorspronkelijk bevoegde deelentiteit.
Indien dat brevet o.a. betrekking heeft op een kind met een aandoening moet de meest recente medische beslissing over de 3 pijlers van de medisch-sociale schaal worden meegestuurd. Die medische beslissing bevat de nodige gegevens om de volgende bevoegde betaalinstelling in staat te stellen het recht op bijkomende bijslag voor kinderen met een aandoening vast te stellen.
Het gaat om de gegevens die nu in T002-berichten zijn opgenomen, nl;:
-INSZ-nummer van het kind;
- de totaalscore op de medisch-sociale schaal (= P1 + P2 +P3)
- het aantal punten op pijler 1;
- het aantal punten op pijler 2;
- het aantal punten op pijler 3.
- de begindatum van de periode waarop de medische beslissing betrekking heeft;
- de einddatum van de periode waarop de medische beslissing betrekking heeft.
Deze gegevens over de aandoening van het kind dienen enkel bij het brevet gevoegd te worden wanneer een uitbetalingsactor in Vlaanderen een brevet aflevert aan een betaalinstelling buiten Vlaanderen én wanneer een betaalinstelling buiten Vlaanderen een brevet aflevert aan een uitbetalingsactor in Vlaanderen.
-
Als het fonds geen actief bevoegde[9] fonds in de nieuwe deelentiteit kan identificeren, stuurt het onmiddellijk het brevet naar de instelling aangeduid door de regulator van de nieuw bevoegde deelentiteit. Die instelling heeft als opdracht om de betalingen over te nemen en het gezin te informeren over de mogelijkheid en de termijn om een uitbetalingsactor toe kiezen.
Die instelling is in de verschillende entiteiten:
Brussels Hoofdstedelijk Gewest: Famifed voor 2019 en vervolgens Iriscare vanaf 1 januari 2020, allebei op het adres Belliardstraat 71 te 1040 Brussel.Duitstalige Gemeenschap: Ministerium der Deutschsprachigen Gemeinschaft, Kaperberg 6, 4700 Eupen, Belgien.
Vlaanderen: FONS, PO box 54, 1930 Zaventem.
Waals Gewest: FAMIWAL, Boulevard Mayence, 1 à 6000 Charleroi.
- Het nieuw aangeduide fonds heeft een maand, vanaf de ontvangst van het brevet, om te bevestigen dat het de betalingen van het oorspronkelijk bevoegde fonds overneemt, om de tijdens de periode van provisionele betalingen verschuldigde bedragen op te geven en de begunstigde die er recht op had, en om zijn betaalperiode op te nemen in het kadaster van de kinderbijslag vanaf de begindatum van de werkelijke bevoegdheid in de deelentiteit (los van de provisionele betalingen). Als het nieuw bevoegde kinderbijslagfonds niet tijdig reageert worden de betalingen onderbroken.
Voorbeeld 1:
Een gezin woont in deelentiteit A. Op 24 augustus 2019 verhuist het naar deelentiteit B. Het kinderbijslagfonds ontvangt de adresverandering op 18 november 2019 via een gekwalificeerd gegeven.
Het bevoegde kinderbijslagfonds in deelentiteit A blijft de kinderbijslag betalen tot 30 november 2019, dus tot de laatste dag van de maand waarin het tot een bevoegdheidswijziging leidende informatie kreeg en sluit zijn betaalperiode in het Kadaster af op 31 augustus 2019. Deelentiteit B is bevoegd vanaf 1 september 2019, de eerste dag van de maand na die waarin de verhuizing (de gebeurtenis) leidde tot een bevoegdheidswijziging. De betalingen van deelentiteit A zijn dan ook provisioneel van 1 september2019 tot 30 november 2019 en moeten geregulariseerd worden.
Voorbeeld 2:
Als het oorspronkelijk bevoegde fonds in het vorige voorbeeld op 19 november 2019 een brevet stuurt, dan heeft het nieuw aangewezen fonds tot 19 december 2019 om zich uit te spreken over zijn bevoegdheid, en om de betalingen in het Kadaster te integreren met begindatum 1 september 2019 met als gevolg dat de betalingen voor het gezin onderbroken worden, als het er niet in slaagt om de kinderbijslag voor december 2019 op 8 januari 2020 te betalen.
C. Regularisatie van de bedragen
Zodra het nieuw bevoegde fonds is geïdentificeerd en het aanvaardt om het dossier over te nemen, regulariseren de fondsen krachtens artikel 5 van het protocol van 20 december 2018 de betalingen in de maand na die waarin ze de hierboven bedoelde afrekening ontvingen.
Er moet een onderscheid worden gemaakt naargelang de begunstigde[10] aangewezen door de regelgeving van de oorspronkelijke deelentiteit identiek is aan of verschilt van de begunstigde aangewezen op basis van de regelgeving van de nieuw bevoegde deelentiteit.
Als de begunstigde dezelfde is in de twee deelentiteiten, houdt het nieuw bevoegde fonds in aan 100 % op de achterstallige kinderbijslag (bedragen voor de periode waarin de eerste instelling provisioneel betaalde).
In geval van een positief verschil, met een te veel betaald bedrag door het oorspronkelijk bevoegde fonds ten opzichte van wat de begunstigde had moeten ontvangen krachtens de regelgeving van de nieuwe deelentiteit, kan het oorspronkelijk bevoegde fonds aan het nieuw bevoegde fonds vragen om inhoudingen te doen aan 10 % op de toekomstige door dat fonds verschuldigde gezinsbijslag.
Voorbeeld:
Een gezin woont in deelentiteit A. Op 24 augustus 2019 verhuist het naar deelentiteit B. Het kinderbijslagfonds ontvangt de adresverandering op 18 september 2019. Deelentiteit B wordt bevoegd op 1 september 2019 en kent krachtens zijn eigen regelgeving een bedrag van 150 EUR toe.
Deelentiteit A kende provisioneel een bedrag van 165 EUR toe van 1 tot 30 september.
Deelentiteit B zal 150 EUR inhouden, dus 100 % van zijn bedrag, voor de maand september. Deelentiteit A mag deelentiteit B vragen om voor zijn rekening 15 EUR in te houden aan 10 % op de toekomstige gezinsbijslag verschuldigd door het laatstgenoemde fonds.
Bij een negatief verschil wegens de betaling van een ontoereikend bedrag door de oorspronkelijke deelentiteit moet de nieuwe deelentiteit het bedrag aan de begunstigde bijpassen.
Voorbeeld:
Fonds A betaalde 150 EUR gedurende twee maanden voor het kind, terwijl het bevoegde fonds B 160 EUR per maand moest betalen.
Van de 320 EUR die fonds B had moeten betalen aan de sociaal verzekerde betaalt het 300 EUR rechtstreeks terug aan fonds A en het saldo van 20 EUR aan de begunstigde.
Als de begunstigde van de oorspronkelijke deelentiteit niet dezelfde is als die van de nieuwe deelentiteit, kunnen de fondsen de betalingen niet onder elkaar regulariseren. In dat geval vordert het fonds van de oorspronkelijke deelentiteit namelijk de totale provisioneel aan de begunstigde uitgekeerde bedragen van hem terug en het fonds van de nieuwe deelentiteit betaalt aan de op basis van zijn eigen regelgeving aangeduide begunstigde de bedragen die hij had moeten ontvangen tijdens de periode van provisionele betalingen.
Voorbeeld:
Een gezin woont in Vlaanderen. Het kind wordt geboren op 4 maart 2019 en de ouders ontvangen 160 EUR per maand. Op 14 mei 2019 verneemt de betaalinstelling dat het kind sedert 30 april 2019 bij zijn grootouders in Brussel woont. In Vlaanderen vormen de ouders de begunstigdenkern, in Brussel blijft de AKBW[11] van toepassing en is de grootmoeder de bijslagtrekkende. De betaalinstelling blijft provisioneel de bedragen van zijn eigen regelgeving (160 EUR) betalen aan de ouders tot 31 mei 2019. De instelling sluit zijn betaalperiode in het Vlaams kadaster af op 30 april 2019. Aangezien de gezinsbijslag moet betaald worden aan de grootmoeder in Brussel, vordert de Vlaamse betaalinstelling bij de ouders de provisioneel betaalde gezinsbijslag voor mei 2019 (160 EUR) terug. Het bevoegde fonds in Brussel betaalt aan de grootmoeder voor die maand de bedragen krachtens de AKBW en integreert in het gestructureerde kadaster de begindatum van zijn betaalperiode, namelijk 1 mei 2019.
Die bepalingen doen geenszins afbreuk aan de mogelijkheid voor de deelentiteiten om af te zien van de terugvordering van sommen, met name omdat die terugvordering te bezwarend blijkt of te onzeker gezien de terug te vorderen sommen, of nog om sociale redenen.
Als de oorspronkelijke betaalinstelling na de aflevering van het brevet kennis krijgt van bijkomende sociale gegevens die invloed kunnen hebben op het recht op gezinsbijslag bij de nieuw bevoegd geworden betaalinstelling, stuurt ze die gegevens onverwijld door aan de betaalinstelling aan wie ze het brevet heeft afgeleverd.
III. Beheer van de lasten van het verleden (= regularisatie van de periodes vóór de bevoegdheidsovername)
Artikel 5 van het samenwerkingsakkoord regelt het beheer van de lasten van het verleden, namelijk de manier waarop de regularisaties ten opzichte van de sociaal verzekerden gebeuren door de regionale fondsen vanaf 1 januari 2019.
Hoewel het Brussels Hoofdstedelijk Gewest pas in 2020 uit de regeling stapt, zijn de volgende regels vanaf 1 januari 2019 ook van toepassing voor de kinderen die op de datum van de gebeurtenis gedomicilieerd zijn in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest voor de rechtsperiodes tot 31 december 2018.
Het samenwerkingsakkoord bepaalt een fundamenteel beginsel: elk federaal (openbaar of vrij) kinderbijslagfonds, in elke deelentiteit, krijgt een regionale rechtsopvolger die zijn op de vooravond van de overname bestaande rechten en plichten overneemt.
FAMIFED draagt van ambtswege zijn rechten en verplichtingen over aan de vier regionale openbare fondsen die zullen opgericht worden. De federale vrije fondsen doen die overdracht ten opzichte van de regionale vrije fondsen die ze zullen invoeren.
Met betrekking tot de regularisaties van de aan de Duitstalige Gemeenschap gekoppelde kinderbijslagdossiers, die de federale vrije fondsen tot 31 december 2018 beheerden, gebeurt de overdracht van de rechten en verplichtingen naar het regionale openbare fonds van die deelentiteit, met dien verstande dat de behandeling van de regularisatie van die dossiers zal worden toevertrouwd aan de Waalse regionale fondsen. Het openbare fonds van de Duitstalige Gemeenschap zal namelijk enkel de Duitstalige dossiers beheren voor periodes na de bevoegdheidsoverdracht[12].
Om de deelentiteit te bepalen die bevoegd is voor een regularisatie van een bepaald dossier moet men altijd uitgaan van het moment van de gebeurtenis, namelijk, naargelang van het geval, het moment van de vraag om regularisatie door de gerechtigde, het moment waarop een ambtshalve beslissing moet worden genomen of het moment waarop een gerechtelijke beslissing inzake regularisatie uitvoerbaar is.
Op het moment van de gebeurtenis moet men vervolgens zien welke deelentiteit bevoegd is op basis van de aanknopingsfactoren bepaald in artikel 2 van het samenwerkingsakkoord, zoals hiervoor vermeld. De bevoegde deelentiteit is verantwoordelijk voor de regularisatie voor alle periodes van het verleden, zelfs al verbleef het kind vóór die overname op het grondgebied van verschillende deelentiteiten.
Zodra de bevoegde deelentiteit geïdentificeerd is, moet men de regionale rechtsopvolger bepalen die de regularisatie zal uitvoeren. Het kinderbijslagfonds dat verantwoordelijk is voor de regularisaties binnen de bewuste deelentiteit, is het regionaal fonds dat de rechten en verplichtingen overnam van het of de federale fondsen die bevoegd waren vóór de bevoegdheidsovername voor de te regulariseren periodes. Het bewuste regionale fonds regulariseert de periodes op basis van de AKBW[13]. Als voorheen verschillende federale fondsen bevoegd waren, zal de regionale rechtsopvolger erop toezien de verschillende periodes te identificeren en ze regulariseren op basis van de AKBW die vroeger van toepassing was.
Om het of de federale fondsen te bepalen die bevoegd waren vóór de bevoegdheidsovername baseert men zich op het kadaster van de kinderbijslag. Men besliste namelijk tot het behoud van het kadaster en Trivia gedurende een termijn van vijf jaar en drie maanden vanaf de eerste overname (tot 31 maart 2024) om te waarborgen dat de regionale rechtsopvolgers van de kinderbijslagfondsen over de noodzakelijke gegevens beschikken voor de regularisatie van de kinderbijslagdossiers geregeld op basis van het geheel van de wettelijke of reglementaire teksten van voor de overname, en om de betalingen overeenkomstig de Europese verordeningen en bilaterale overeenkomsten uit te voeren.
Voorbeeld:
Een gezin woont in Vlaanderen tot 31 maart 2018. Vanaf 1 april 2018 woont het gezin in Wallonië. Op 4 januari 2019 moeten de betalingen voor de periode vanaf 1 januari 2018 worden herzien. De regionale rechtsopvolger van het federale kinderbijslagfonds in Wallonië moet de regularisatie voor de hele periode voor zijn rekening nemen. Voor de periode van 1 januari 2018 tot 31 december 2018 moeten bovendien de voorwaarden van de AKBW nageleefd worden. Dat betekent concreet dat de niet-geïndexeerde bedragen voor de periode van 1 januari 2018 tot 30 april 2018 moeten toegepast worden.
Voorbeeld:
Een gezin woont tot 31 maart 2017 in Vlaanderen, van 1 april 2017 tot 31 maart 2018 in Brussel en vanaf 1 april 2018 in Wallonië.
Op 25 augustus 2019 (datum van de gebeurtenis) moet men de betalingen vanaf 1 april 2016 herzien. De aandoening van het kind werd namelijk met terugwerkende kracht herzien.
Gedurende die periode werd de kinderbijslag betaald door verschillende kinderbijslagfondsen:
-
Tot 31 december 2016 door FAMIFED
-
Van 1 januari 2017 tot 30 september 2017 door het kinderbijslagfonds Securex
-
Van 1 oktober 2017 tot 30 september 2018 door het kinderbijslagfonds My Family
-
Vanaf 1 oktober 2018 (op basis van de overeenkomst artikel 10 van het samenwerkingsakkoord) door het kinderbijslagfonds Camille.
De herziening voor de hele periode komt toe aan het Waalse Gewest, de deelentiteit bevoegd op de datum van de gebeurtenis (25 augustus 2019).
-
FAMIWAL regulariseert de periode van 1 april 2016 tot 31 december 2016 en past hiertoe debedragen van de AKBW toe.
-
De opvolger van Securex in het Waals Gewest regulariseert de periode van 1 januari 2017 tot 30 september 2017. Zowel van 1 januari 2017 tot 31 mei 2017 als van 1 juni2017 tot 30 september 2017 past het de geïndexeerde bedragen van de AKBW toe .
-
De opvolger van kinderbijslagfonds Camille in het Waals Gewest regulariseert de periode vanaf 1 oktober 2017.Van 1 oktober 2017 tot 31 december 2018 past hij de geïndexeerde bedragen van de AKBW toe en vanaf 1 januari 2019 de bedragen op basis van de regelgeving van het Waals Gewest.
Voorbeeld:
Een gezin woont in Vlaanderen tot 31 januari 2019 en vanaf 1 februari 2019 in de Duitstalige Gemeenschap. Het eerste kind van het gezin wordt geboren op 14 november 2018, maar het gezin vraagt pas op 24 juni 2019 (datum van de gebeurtenis) kraamgeld en kinderbijslag aan.
De Duitstalige Gemeenschap is de deelentiteit bevoegd voor het kraamgeld en de kinderbijslag in december 2018 (beheer van het verleden).
Vlaanderen is de bevoegde deelentiteit voor januari en februari 2019.
De Duitstalige Gemeenschap is opnieuw bevoegd vanaf 1 maart 2019.
-
De Duitstalige Gemeenschap is bevoegd voor het kraamgeld en de kinderbijslag voor december 2018 krachtens de AKBW (bedragen voor kinderen met regiocode Vlaanderen) . De betalingen gebeuren op basis van de berekening van FAMIWAL in uitvoering van het samenwerkingsakkoord tussen het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap van 12 juli 2018. FAMIWAL integreert die periode in het Kadaster van de kinderbijslag.
-
Het regionale kinderbijslagfonds in Vlaanderen betaalt voor januari 2019 en februari 2019 krachtens zijn eigen regelgeving.
-
De Duitstalige Gemeenschap berekent en betaalt krachtens zijn eigen regelgeving vanaf 1 maart 2019.
De bepaling van artikel 5 van het samenwerkingsakkoord over de bevoegdheid van de deelentiteit op de datum van de gebeurtenis is zonder beperking van toepassing, dus ook wanneer het kind verhuist naar een andere entiteit na 1 januari 2019, maar vóór de datum van de gebeurtenis.
Voorbeeld:
Een gezin woont in Wallonië. Kinderbijslagfonds ADMB betaalt de kinderbijslag tot 30 september 2016. Partena van 1 oktober 2016 tot 30 juni 2017 en Group S vanaf 1 juli 2017. Op 1 januari 2019 wordt het dossier overgedragen aan de opvolger van Group S in Wallonië. Op 14 april 2019 verhuist het gezin naar Vlaanderen en kiest FONS als uitbetalingsactor. Op 29 september 2019 wordt de aandoening van het kind herzien met terugwerkende kracht op 1 april 2016.
De volledige regularisatie voor de periode van 1 april 2016 tot 31 december 2018 is ten laste van Vlaanderen.
-
De opvolger van ADMB in Vlaanderen, namelijk KidsLife, regulariseert de periode van 1 april 2016 tot 30 september 2016 en past hiertoe de bedragen van de AKBW toe.
-
De opvolger van Partena in Vlaanderen, namelijk Parentia, regulariseert de periode van 1 oktober 2016 tot 30 juni 2017 en past hierbij zowel tot 31 mei 2017 als voor juni 2017 de geïndexeerde bedragen van de AKBW toe.
-
De opvolger van Group S in Vlaanderen, namelijk KidsLife, regulariseert de periode van 1 juli 2017 tot 31 december 2018 en past hierbij de geïndexeerde bedragen toe.
-
De opvolger van Group S in Wallonië regulariseert de periode van 1 januari 2019 tot 30 april 2019 en past hiertoe de regelgeving van het Waals Gewest toe.
-
FONS in Vlaanderen regulariseert de betalingen vanaf 1 mei 2019 en past hiertoe de regelgeving van de Vlaamse Gemeenschap toe.
De op de datum van de gebeurtenis bevoegde regionaal kinderbijslagfonds moet erop toezien dat de andere betaalinstellingen worden ingelicht over de nieuwe beslissing over de toewijzing van het kind.
Als een regionaal kinderbijslagfonds informatie krijgt over een periode waarvoor het federale fonds dat hem zijn rechten en verplichtingen overdroeg niet bevoegd was, moet het bovendien onmiddellijk die informatie bezorgen aan het regionale fonds dat verantwoordelijk is voor de regularisatie van die periode.
IV. Administratieve bijstand, bemiddeling en samenwerking
Artikel 9 van dat akkoord bepaalt dat, krachtens artikel 1410, § 4 van het gerechtelijk wetboek, als een kinderbijslagfonds van een deelentiteit vaststelt dat het een som van iemand moet terugvorderen, dat het aan elk kinderbijslagfonds van een andere deelentiteit die gezinsbijslag betaalt aan die persoon mag vragen om de nodige inhoudingen te doen voor zijn rekening.
Als er verschillende inhoudingen worden gevraagd worden die overeenkomstig artikel 9 van het samenwerkingsakkoord terugbetaald in de volgorde waarin ze werden betekend aan het kinderbijslagfonds dat de inhoudingen moet toepassen
De aandacht wordt erop gevestigd dat wanneer de betekening uitgaat van een betaalinstelling die in uitvoering van het samenwerkingsprotocol (zie rubriek II) provisioneel heeft betaald, ze uitwerking heeft op de eerste dag van de maand waarin de provisionele betalingen begonnen zijn.
Voorbeeld 1
Een gezin woont vanaf 1 oktober 2019 in de Duitstalige Gemeenschap en de moeder ontvangt gezinsbijslag. Tot 31 maart 2019 woonde het gezin in Brussel, en van 1 april 2019 tot 30 september 2019 in Wallonië. Op 14 januari 2020 merkt de betaalinstelling in Wallonië op dat zij 500 EUR te veel betaalde aan de moeder tijdens de periode waarin zij bevoegd was. Zij vraagt het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap om dat bedrag voor haar rekening in te houden. Op 14 maart 2020 ontvangt het Ministerie van de Duitstalige Gemeenschap van het federale kinderbijslagfonds van Brussel een andere vraag om inhouding voor zijn rekening voor een bedrag van 150 EUR. Het is pas mogelijk gevolg te geven aan de vraag van het Brusselse kinderbijslagfonds als de terugvordering voor de betaalinstelling in Wallonië volledig is afgerond.
Voorbeeld 2
Betaalinstelling A van deelentiteit A verneemt op 5 juli 2019 dat het gezin op 24 mei 2019 verhuisd is naar deelentiteit B. Betaalinstelling A betaalt provisioneel verder tot 31 juli 2019 en levert een brevet af aan betaalinstelling B in deelentiteit B. Daarop vermeldt ze dat ze over de maanden juni en juli 2019 samen 550 euro provisioneel heeft betaald. Op 31 augustus 2019 laat betaalinstelling B aan betaalinstelling A weten dat zij de betalingen overneemt en voor de maanden juli en juli 2019 samen 420 euro kan regulariseren. Als gevolg daarvan vraagt betaalinstelling A op 6 september 2019 aan betaalinstelling B om het saldo van 130 euro in te houden op de verdere betalingen. Op 4 september 2019 heeft betaalinstelling B eveneens een vraag om inhoudingen ontvangen van betaalinstelling C. Aangezien de vraag van betaalinstelling A uitwerking heeft op 1 juni 2019 (begindatum van de provisionele betalingen) zal betaalinstelling B in de eerste plaats inhoudingen toepassen ten voordele van betaalinstelling A. Pas als dat debet volledig is aangezuiverd, zullen inhoudingen ten voordele van betaalinstelling C kunnen worden toegepast.
Bij moeilijkheden of onenigheid in verband met de toepassing van de aanknopingsfactoren of het beheer van de lasten van het verleden, moeten de deelentiteiten een beroep doen op het interregionaal orgaan ORINT voor bemiddeling krachtens artikel 12 van het samenwerkingsakkoord[14].
Het samenwerkingsakkoord verleent ook de mogelijkheid aan de deelentiteiten om de andere deelentiteiten uit te nodigen tot besprekingen over de toepassing of de omzetting van de Europese verordeningen (samenwerkingsbeginsel).
[1] Zie het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016. De vijf bepaalde factoren worden behouden en aangevuld met een zesde factor gericht op het sociaalverzekeringsfonds voor zelfstandigen.
[2] Als het kind gelokaliseerd is in België tellen enkel de eerste twee aanknopingsfactoren (woonplaats of verblijfplaats) om de bevoegde deelentiteit te bepalen.
[3] Voorbeeld: Het gezin woont in Nederland. Het heeft nooit in België gewoond. De vader oefent een zelfstandige activiteit uit in België in de bouwsector. Hij heeft werven in verschillende entiteiten. Het eerste kind wordt geboren op 6 mei 2019. De lokalisatie van het sociaalverzekeringsfonds waarbij de vader als zelfstandige is aangesloten bepaalt de bevoegde deelentiteit voor het kinderbijslagdossier.
[5] De vestigingseenheid is de plaats die men geografisch gezien kan identificeren via een adres, waar ten minste een activiteit van de onderneming wordt uitgeoefend of van waaruit de activiteit wordt uitgeoefend, zoals gedefinieerd in artikel 2, 6°, van de wet van 16 januari 2003 tot oprichting van een Kruispuntbank van Ondernemingen, tot modernisering van het handelsregister, tot oprichting van erkende ondernemingsloketten en houdende diverse bepalingen.
[6] Rechten die betrekking hebben op een periode voorafgaand aan 1 januari 2019, zelfs als er geen aanvraag werd ingediend voor die datum.
[7] De bevoegdheid wordt gecontroleerd op basis van de aanknopingsfactoren bedoeld in het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016.
[8]Protocolakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap met betrekking tot de bevoegdheidswijziging tussen fondsen die afhangen van verschillende deelentiteiten genomen ingevolge de artikelen 2 en 6 van het samenwerkingsakkoord van 6 september 2017 tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de aanknopingsfactoren, het beheer van de lasten van het verleden, de gegevensuitwisseling inzake de gezinsbijslagen en de praktische regels betreffende de bevoegdheidsoverdracht tussen de kinderbijslagfondsen.
[9] Er is een actief kinderbijslagfonds als voor het betrokken kind een openstaande integratieperiode in het Kadaster van de kinderbijslag van de nieuw bevoegde deelentiteit wordt teruggevonden.
[10] De begunstigde is de persoon aan wie de kinderbijslag wordt betaald.
[11] Algemene Kinderbijslagwet van 19 december 1939, BS, 22 december 1939.
[12] Samenwerkingsakkoord van 12 juli 2018 tussen het Waalse Gewest en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de behandeling van regularisaties inzake gezinsbijslag.
Met inbegrip van de niet-indexering van de bedragen voor de kinderen voor wie de betalingen in de desbetreffende rechtsperiode op basis van het samenwerkingsakkoord van 14 juli 2016 aan de Vlaamse Gemeenschap dienden te worden aangerekend.
[14] Samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap, het Waalse Gewest, de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en de Duitstalige Gemeenschap betreffende de oprichting van het Interregionaal Orgaan voor de Gezinsbijslag.