De omzendbrief CO 1365 van 14 mei 2007 geeft toelichting bij de maatregelen voor de eenoudergezinnen.
Aansluitend daarop worden in deze dienstbrief enkel preciseringen en aanvullingen meegedeeld.
1. Referentiebijslagtrekkende
Artikel 69 KBW dat de bijslagtrekkende aanduidt, bepaalt dat de kinderbijslag wordt uitbetaald aan de moeder. Wanneer de moeder het kind niet daadwerkelijk opvoedt, wordt de kinderbijslag uitbetaald aan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die deze taak vervult.
Naar analogie van artikel 203 van het Burgerlijk Wetboek wordt opvoeden omschreven als "Kost, onderhoud en opvoeding aan het kind verschaffen"; artikel 203 legt deze verplichting op aan de ouders. De definitie van het begrip " opvoeden" valt hier samen met een wettelijke verplichting opgelegd aan de ouders; aldus zal, bij ontstentenis van de moeder, de vader die de kinderen bij zich opvoedt op de eerste plaats de bijslagtrekkende zijn. De wettelijke verplichting opgelegd door artikel 203 is immers op hem van toepassing. Het feit dat in de praktijk aanvaard wordt dat op vraag van vader de betaling aan de grootmoeder in het gezin gebeurt, neemt niet weg dat de vader op de eerste plaats de bijslagtrekkende is. Wanneer hij voldoet aan de voorwaarden op het gebied van gezinstype en inkomsten bestaat er recht op de toeslag voor eenoudergezinnen van 20 EUR per kind en per maand. De tolerantie van de betaling aan de grootmoeder doet hieraan geen afbreuk.
2. Trimestrialisering van het recht op de verhoogde sociale toeslag van EUR 20 voor een kind met een derde rang of hoger en met recht op een sociale toeslag 42bis of 50ter
Vanaf 1 mei 2007 heeft een kind met een derde rang of hoger én met recht op sociale toeslag 42bis of 50ter recht op een verhoogd sociaal supplement van EUR 20 per maand als de bijslagtrekkende een éénoudergezin vormt. Dit betekent dat er binnen het bestaand trimestrieel recht op sociale toeslag een nieuw recht op de verhoogde sociale toeslag kan ontstaan. De overgang naar het hoger bedrag heeft volgens artikel 48 KBW uitwerking vanaf de eerste dag van de volgende maand. Het einde van het nieuw of voortgezet recht op de verhoogde sociale toeslag wordt getrimestrialiseerd binnen de perken van het bestaande recht op sociale toeslag. De periode van trimestrialisering van recht op sociale toeslag kan m.a.w. door dit verhoogd recht op sociale toeslag niet worden verlengd. Gelet op deze precisering zijn de voorbeelden 9 en 10 van de bijlage 6 bij de CO 1365 van 14 mei 2007 aangepast. De reeks voorbeelden werd trouwens aangevuld met een aantal andere situaties die de kinderbijslagfondsen ter appreciatie aan de Rijksdienst hebben voorgelegd.
De herwerkte en vervolledigde versie van de voorbeelden, die als bijlage 1 bij deze dienstbrief gaat vernietigt en vervangt de bijlage 6 bij de CO 1365.
3. Bijslagtrekkende woont in een andere Lidstaat van de EER
De toeslag voor eenoudergezinnen en de verhoogde sociale toeslag voor een kind met een derde rang of hoger kan zoals de sociale supplementen zelf geëxporteerd worden naar een andere Staat van de Europese Economische Ruimte (EER). De gezinssituatie wordt daarbij vastgesteld op basis van de verklaring op eer van de bijslagtrekkende in samenhang met de gezinssamenstelling verkregen met het formulier E401. Het gezinsinkomen wordt vastgesteld op basis van de verklaring op eer van de bijslagtrekkende (eenmalige verklaring of formulier P18).
4. Overgang van het recht op de toeslag voor eenoudergezinnen naar het recht op sociale toeslag en omgekeerd
Uit de reactie van het nieuwe artikel 41 KBW blijkt dat het recht op sociale toeslag primeert op de toeslag voor eenoudergezinnen. Dit betekent dat zodra er sociale toeslag kan worden betaald, het recht op de toeslag voor eenoudergezinnen vervalt. Wanneer dat recht op sociale toeslag ontstaat binnen de periode van het getrimestrialiseerd recht op de toeslag voor eenoudergezinnen is die sociale toeslag onmiddellijk verschuldigd, rekening houdende met artikel 48 KBW. Bij de overgang van het recht op sociale toeslag naar het recht op de toeslag voor eenoudergezinnen liggen de zaken echter anders. Het recht op de toeslag voor eenoudergezinnen ontstaat pas als er geen recht meer bestaat op sociale toeslag, concreet de dag na de einddatum van het getrimestrialiseerd recht op de sociale toeslag. Wanneer er zich bij deze overgang een verandering van bedrag voordoet, dan geldt overeenkomstig artikel 48 KBW een vertragingseffect van een maand.
De preciseringen uiteengezet in de rubrieken 2 en 4 van deze dienstbrief worden geïllustreerd in de bijgevoegde voorbeelden.