Sinds 1 oktober 2006 gelden nieuwe verjaringstermijnen. De CO 1360 van 1 augustus 2006 geeft toelichting bij deze wetswijziging. Volgens deze omzendbrief dient de verjaring te worden gestuit met een aangetekende brief.
De Rijksdienst ontving in dit verband de volgende vragen:
- Kan een kinderbijslagfonds zich beroepen op de stilzwijgende erkenning van de schuld door de sociaal verzekerde om de verjaring te stuiten, zodat het zonder aangetekende brief na een jaar verder inhoudingen op de lopende betalingen kan toepassen voor de aanzuivering van een debet A?
- Als er t.a.v. van eenzelfde bijslagtrekkende twee debetten bestaan met een verschillende verjaringstermijn, mag het kinderbijslagfonds de eerste terugstortingen of inhoudingen automatisch aanwenden voor de aanzuivering van het debet met de kortste verjaringstermijn?
- Dient een kinderbijslagfonds zijn beslissing tot aanrekening van het debet op het reservefonds, omdat het de onverschuldigde betaling wegens verjaring niet kan terugvorderen van de bijslagtrekkende, schriftelijk aan die bijslagtrekkende te motiveren?
Hierna vindt u het antwoord van de Juridische Afdeling van de Rijksdienst op deze drie vragen.
1. De stilzwijgende erkenning van de schuld
Luidens artikel 120bis KBW wordt, benevens de redenen waarin is voorzien in het Burgerlijk Wetboek, de verjaring gestuit door het eisen van het onverschuldigd uitbetaalde, door middel van een ter post aangetekend aan de schuldenaar betekend schrijven.
Volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek kan de verjaring worden gestuit doordat degene tegen wie de verjaring loopt, een handeling stelt om het recht waarop hij aanspraak maakt, veilig te stellen. Luidens artikel 2224 B.W. wordt alzo stuitende werking verleend aan een dagvaarding voor het gerecht, een bevel tot betaling of een beslag betekend aan degene die men wil beletten door de loop van de verjaring bevrijd te worden.
Naast de mogelijkheid tot stuiting door uitoefening van het recht, kan krachtens artikel 2248 B.W. de verjaring ook gestuit worden door erkenning van de schuldenaar of de bezitter van het recht van degene tegen wie de verjaring loopt. Zowel in de doctrine als in de rechtspraak wordt aangenomen dat de erkenning door de schuldenaar een eenzijdige rechtshandeling is die zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend kan gebeuren. Stilzwijgende erkenning kan bijvoorbeeld afgeleid worden uit het vrijwillig voldoen van de schuld of van de intresten. Het volstaat dat de schuldenaar het bestaan van de schuld erkent, zelfs al betwist hij het bedrag ervan of de berekeningswijze.
Deze zienswijze is ook terug te vinden in de CO 832 van 22 mei 1968. Ook hierin wordt gesteld dat de erkenning uitdrukkelijk of stilzwijgend kan gebeuren. Zij gebeurt uitdrukkelijk wanneer zij blijkt uit woorden of uit geschriften. Zij gebeurt volgens de voormelde onderrichtingen stilzwijgend wanneer zij op vaststaande wijze voortvloeit uit daden van hem tegen wie de verjaring loopt. Een begin van uitvoering, een betwisting over het bedrag van de schuld moeten als een stilzwijgende erkenning worden beschouwd.
Met betrekking tot deze problematiek kan de Rijksdienst zich vinden in een praktijk terzake die door een aantal kinderbijslagfondsen wordt gebezigd. Binnen het voormelde legistieke kader kan inderdaad worden gesteld dat de verjaring telkens weer gestuit wordt als het kinderbijslagfonds regelmatig 10 % inhoudt op latere betalingen voor de aanzuivering van het debet en de sociaal verzekerde deze inhoudingen aanvaardt. Het niet reageren op de inhoudingen kan beschouwd worden als een stilzwijgende erkenning van de schuld.
Toch dient de Rijksdienst erop te wijzen dat de stuiting van de verjaring door stilzwijgende erkenning van het recht door de schuldenaar veelal een feitenkwestie is, die in het kader van geschillen door de rechter steeds in concreto moet worden beoordeeld en waarbij veel zal afhangen van de int erpretatie van bepaalde geschriften en handelingen.
In het kader van de stuiting van de verjaring van de terugvordering van onverschuldigd betaalde kinderbijslag waarbij er inhoudingen gebeuren op nog lopende betalingen, dienen de kinderbijslagfondsen aldus de nodige omzichtigheid aan de dag te leggen. Gelet hierop adviseert de Rijksdienst het volgende. Bij de vaststelling van het debet dient er door het kinderbijslagfonds een aangetekende brief aan de sociaal verzekerde te worden gericht waarbij het onverschuldigd betaalde wordt teruggeëist en waarbij melding wordt gemaakt dat het debet in kwestie zal worden aangezuiverd door inhoudingen op nog lopende betalingen. In onderliggende orde is het van belang dat dit schrijven ook uitdrukkelijk stelt dat het niet reageren van de sociaal verzekerde op de betreffende inhoudingen beschouwd wordt als een stilzwijgende erkenning van de schuld waardoor de verjaring continu gestuit wordt.
2. Debetten met een verschillende verjaringstermijn
Volgens de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek behoort het toerekeningsrecht van de betalingen bij de aanzuivering van schulden in principe aan de schuldenaar (art. 1253 - 1254 B.W.). Heeft schuldenaar van zijn recht geen gebruik gemaakt dan gaat het aanrekeneningsrecht over op de schuldeiser (art. 1255 B.W.). Wanneer de schuldenaar van verschillende schulden een kwijting heeft aangenomen, waarbij de schuldeiser datgene wat hij ontvangen heeft in het bijzonder op één van de schulden toerekent, kan de schuldenaar niet meer vorderen dat de toerekening zal geschieden op een andere schuld (artikel 1255 B.W.). Indien echter noch de schuldenaar, noch de schuldeiser van het toerekeningsrecht van de betalingen ter aanzuivering van verschillende schulden gebruik heeft gemaakt, dan bepaalt artikel 1256 B.W. hoe de aanzuivering moet geschieden. Luidens artikel 1256, tweede lid B.W. geschiedt de toerekening van de betalingen in principe op de oudste schuld. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze regels de rechter enkel richtlijnen verschaft die deze soeverein toepast.
Binnen het voormelde legistieke kader kan het kinderbijslagfonds bepalen dat, als er ten aanzien van eenzelfde bijslagtrekkende twee of meerdere debetten bestaan met een verschillende verjaringstermijn, het de eerste inhoudingen of terugstortingen zal aanwenden voor de aanzuivering van het debet met de kortste verjaringstermijn. Het lijkt de Rijksdienst nochtans aangewezen dat deze bepalingen over de wijze van de inhoudingen bij verschillende debetten uitdrukkelijk aan de bijslagtrekkende worden meegedeeld.
3. Motivering van een verjaard debet
Het heeft volgens de Rijksdienst geen zin om de beslissing tot aanrekening van het debet op het reservefonds, omdat de onverschuldigde betaling wegens verjaring niet meer kan worden teruggevorderd van de bijslagtrekkende, schriftelijk aan de sociaal verzekerde te motiveren.