Deze dienstbrief geeft informatie aan de kinderbijslaginstellingen over de oplossing voor twee toepassingsgevallen van artikel 44bis KBW wanneer een kind een van zijn ouders aanwijst als bijslagtrekkende.
Eerste geval
Situatie
In een gescheiden gezin worden de twee kinderen (geboren in 1988 en 1991) opgevoed door de moeder.
Het oudste kind verlaat het gezin van zijn moeder waar het wordt opgevoed om alleen te gaan wonen van 2 september 2008 tot 28 januari 2009.
Daarom wordt de kinderbijslag voor het oudste kind vanaf 1 oktober 2008 aan het kind zelf betaald. Voor het jongste kind wordt op basis van artikel 44bis de niet verminderde leeftijdstoeslag toegekend aangezien het gaat om een kind in een bepaald gezin dat een kind van eerste rang wordt, omdat het kind dat de eerste rang had het gezin waarin het wordt opgevoed verlaat.
Op 18 november 2008 wendt het oudste kind de mogelijkheid aan geboden door artikel 69, §2 KBW en wijst zijn moeder aan als bijslagtrekkende om de groepering met zijn jongere broer te verkrijgen.
Daardoor wordt het jongste kind opnieuw tweede rang en moet er geen beschermd recht meer zijn.
Vanaf 29 januari 2009 gaat het oudste kind bij zijn vader wonen.
Vraag:
Als het oudste kind (+18 jaar) bij zijn vader gaat wonen en die bijslagtrekkende wordt, kan men dan stellen dat het oudste kind het bepaald gezin verlaat en dus de niet verminderde leeftijdstoeslag toekennen aan het jongste kind?
Antwoord:
Het kind dat bij de moeder blijft wordt opnieuw eerste rang maar heeft recht op een niet verminderde leeftijdstoeslag.
Aangezien het rechtgevend kind dat zijn ouder aanwijst als bijslagtrekkende beschouwd wordt, ten minste fictief, als deel uitmakend van het gezin van deze bijslagtrekkende, en de dienstbrief 996/88 van 27 februari 2009 bovendien bepaalt dat met het begrip "het gezin waarin het wordt opgevoed, verlaat" bedoeld wordt dat het oudste kind niet meer wordt opgevoed door de oorspronkelijke bijslagtrekkende (CO 1305 van 24 januari 1997, voetnoot 3) en dat in ruime zin deze definitie ook kan toegepast worden op een wijziging van de bijslagtrekkende, kan men hieruit besluiten dat wanneer het oudste kind bij zijn vader gaat wonen, het inderdaad niet langer opgevoed wordt door de oorspronkelijke bijslagtrekkende van wiens gezin hij fictief deel uitmaakte en zo het voordeel van de groepering verliest.
Tweede geval
Situatie
De moeder is bijslagtrekkende voor drie kinderen (A, B en C) die in haar gezin wonen.
Het oudste kind (A) verliest zijn hoedanigheid van rechtgevend kind. Hierdoor wordt het kind (B) eerste rang en krijgt de niet verminderde leeftijdstoeslag aangezien het gaat om een kind in een bepaald gezin dat een kind van eerste rang wordt, omdat het kind dat de eerste rang had zijn hoedanigheid van rechtgevend kind verliest. Vervolgens verlaat het kind (B) het gezin van zijn moeder om alleen te gaan wonen, en ontvangt zelf de kinderbijslag (dus een eerste rang). Het kind (B) wijst zijn moeder aan als bijslagtrekkende.
Vraag
Nadat het kind (B) zijn moeder als bijslagtrekkende heeft aangewezen, wordt kind (B) opnieuw eerste rang in het gezin van zijn moeder, maar welke leeftijdstoeslag moet men toekennen? De verminderde of de niet verminderde leeftijdstoeslag (overname van het recht behouden)?
Antwoord
De verminderde leeftijdstoeslag moet worden toegekend.
Wanneer kind B het gezin van zijn moeder verlaat om alleen te gaan wonen verliest het de volledige leeftijdstoeslag, want om die te blijven krijgen moet het in dit gezin blijven opgevoed worden.
Wanneer het vervolgens zijn moeder aanwijst als bijslagtrekkende, blijft het een kind van eerste rang schaal 40 en moet de leeftijdstoeslag verminderd blijven.