De dienstbrief 996/126 verschafte preciseringen over de praktische toepassing van de CO 1399 betreffende de oprichting van de familie- en jeugdrechtbanken. Zo werden, onder andere, verduidelijkingen gegeven inzake de tegenstelbaarheidsvereisten en de datum van uitwerking van het vonnis.
Ondertussen signaleerden de kinderbijslagfondsen ons problemen bij de praktische uitvoering en interpretatie van de ontvangen vonnissen. Met deze dienstbrief wensen wij dan ook antwoorden te bieden op deze vragen.
Zo nemen we een standpunt in over de uitwerking van vonnissen bij ontvangst op de eerste dag van de maand, over de retroactieve kracht van vonnissen en over vonnissen die dateren van vóór
1 september 2014. We bespreken vonnissen met betrekking tot de verdeling van de kinderbijslag en onderzoeken wat het effect is van de leeftijd en het domicilie van het kind. Verder belichten we de procedures bij voorlopige maatregelen, EOT en minnelijke schikking.
Er werden ons door de kinderbijslagfondsen ook vragen voorgelegd betreffende de toepassing, en voornamelijk de betekening, van andere vonnissen, buiten de scope van de dienstbrief 996/126, die een effect hebben op de uitbetaling van de kinderbijslag. Daarom gaan we in deze dienstbrief ook even in op de vonnissen met betrekking tot de aanstelling van een bewindvoerder of een voogd.
Art. 70bis, 1e lid AKBW stelt dat iedere in de loop van een maand intredende verandering van bijslagtrekkende in de zin van de artikelen 69 en 70 uitwerking heeft vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze verandering heeft plaats gehad. Als de verandering plaatsheeft op de eerste dag van een maand, heeft ze echter uitwerking vanaf die dag.
De bepaling die ter zake is opgenomen in Art. 70bis AKBW mag naar analogie toegepast worden bij Art. 69, §1, 5° lid AKBW. Wanneer het kinderbijslagfonds het vonnis ontvangt op de eerste dag van de maand, heeft de verandering van bijslagtrekkende dus uitwerking vanaf die dag zelf.
3. Datum van uitwerking van een vonnis - Retroactieve bepalingen
Uit de praktijk blijkt dat in een aantal vonnissen expliciete data in het verleden worden vermeld, vanaf wanneer een bijslagtrekkende wordt aangeduid of de kinderbijslag aan een persoon moet worden toegekend. De vraag is dus of, en hoe, het kinderbijslagfonds met deze data moet rekening houden en of de reeds uitgevoerde betalingen dienen te worden herzien.
-
Vonnis met aanduiding van bijslagtrekkende (Art. 69, §1, 5° lid AKBW):
Art. 69, §1, 5° lid AKBW voorziet in een expliciete uitwerkingsdatum, namelijk de eerste dag van de maand na de maand waarin de beslissing van de rechtbank "betekend" is aan de bevoegde kinderbijslaginstelling.
De bepalingen van het artikel dienen strikt te worden toegepast. Het vonnis heeft uitwerking vanaf de eerste dag van de maand na ontvangst van het vonnis door het kinderbijslagfonds.
Het statuut van wettelijke bijslagtrekkende wordt dus alleen verworven naar de toekomst toe.
Naar het kinderbijslagfonds toe heeft het vonnis geen retroactieve werking, dus geen herziening van het statuut van bijslagtrekkende voor het verleden en, als gevolg daarvan, ook geen aanpassing van de bedragen voor het verleden.
Wanneer het vonnis voorziet in de verrekening van uitgevoerde betalingen tussen de ouders onderling, dient het kinderbijslagfonds zelf geen regularisaties door te voeren.
- Vonnis zonder aanduiding van bijslagtrekkende: sommendelegatie (verzetsprocedure in toepassing van Art. 69, §3 AKBW of andere sommendelegatie)
Voor wat betreft de verzetsprocedures en de andere sommendelegaties werden in de recente publicaties geen bepalingen inzake retroactiviteit opgenomen.
Bij dit type procedure dient een onderscheid te worden gemaakt naargelang het kinderbijslagfonds al dan niet partij is in het geding.
-
Het kinderbijslagfonds is partij in het geding
Aangezien het kinderbijslagfonds in dit geval partij is in het geding, kan het de kwestie van de retroactiviteit opwerpen en een praktische oplossing voorstellen zodat de rechter hierover een duidelijk standpunt kan innemen. Het verdient dan ook aanbeveling ter zitting aanwezig te zijn indien opgeroepen in een verzetsprocedure.
Wanneer het vonnis toch voorziet in retroactieve bepalingen, dan is het kinderbijslagfonds ertoe gehouden deze strikt na te leven.
De betalingen moeten dus effectief door het kinderbijslagfonds geregulariseerd worden voor het verleden, tenzij de betrokkenen onderling tot een minnelijke schikking komen.
Indien het kinderbijslagfonds niet akkoord gaat met het beschikkend gedeelte van het vonnis, dient beroep te worden aangetekend.
-
Het kinderbijslagfonds is geen partij in het geding
Het vonnis heeft geen retroactieve werking naar het kinderbijslagfonds toe.
Alle betalingen aan de wettelijke bijslagtrekkende uitgevoerd binnen 30 kalenderdagen na ontvangst van het vonnis, maar vóór de behandeling van het vonnis, zijn bevrijdend.
Er dienen geen regularisaties te gebeuren voor het verleden. Vanaf de datum van de behandeling van het vonnis wordt betaald aan de persoon die in het vonnis als ontvanger werd aangeduid en dit ongeacht de periode waarop de betalingen betrekking hebben.
4. Temporele werking van de dienstbrief 996/126
De kinderbijslagfondsen worden nog op regelmatige basis geconfronteerd met vonnissen die dateren van vóór 1 september 2014.
Het betreft meestal gevallen waarbij in het vonnis bepaald werd te betalen aan de persoon die op dat moment de wettelijke bijslagtrekkende was. Wanneer later door wijzigingen in het dossier beslist wordt de kinderbijslag aan een andere persoon te gaan toekennen, wordt dan door de vroegere bijslagtrekkende een "oud" vonnis voorgelegd om zo alsnog opnieuw de betaling te verkrijgen.
De richtlijnen van de dienstbrief 996/126 gelden echter enkel voor nieuwe rechtszaken, ingeleid vanaf 1 september 2014, datum van inrichting van de familierechtbanken en inwerkingtreding van de CO 1399.
Wanneer de gerechtelijke beslissing dateert van vóór die datum moeten, wat betreft de interpretatie en de uitwerkingsdatum, de toenmalige voorschriften toegepast worden.
Met betrekking tot de tegenstelbaarheidsvereisten mag wel gebruikgemaakt worden van de actuele bepalingen. Met andere woorden, een kopie van het vonnis volstaat als verplichting voor het kinderbijslagfonds om zich hieraan te conformeren.
Een "oud" vonnis van de rechtbank van eerste aanleg of de jeugdrechtbank op het vlak van het ouderlijk gezag dat zich uitspreekt over de betaling van de kinderbijslag is dus te beschouwen als een sommendelegatie. Het betreft geen aanduiding van bijslagtrekkende in toepassing van Art. 69, § 1, 5° lid AKBW aangezien in die periode alleen de Arbeidsrechtbank daartoe bevoegd was.
5. Vonnis met verdeling van de kinderbijslag tussen de beide ouders
Hierbij kunnen zich twee situaties voordoen.
In de dienstbrief 996/126 werd de bijzondere situatie besproken wanneer in vonnissen die als een aanduiding van de bijslagtrekkende gekwalificeerd worden, een verdeling van de kinderbijslag tussen de ouders wordt opgelegd. Dit diende dan als een sommendelegatie te worden beschouwd, zonder afbreuk te doen aan de door het vonnis aangewezen of wettelijke bijslagtrekkende.
Daarenboven stellen we vast dat in bepaalde vonnissen gesteld wordt dat de kinderbijslag bij helften tussen de beide partijen moet worden verdeeld met dien verstande dat de kinderbijslagen rechtstreeks aan één ouder dienen toe te komen onder de verplichting de helft ervan aan de andere ouder door te storten.
In die gevallen gaat het niet om een sommendelegatie 50/50 die aan het kinderbijslagfonds kan worden opgelegd. De ouder aan wie volgens het vonnis de volledige bijslag dient betaald te worden is in dat geval de wettelijke bijslagtrekkende. Het is aan de bijslagtrekkende ouder om 50% van het totale bedrag aan ontvangen kinderbijslag aan de andere ouder over te maken.
6. Betaling op basis van een vonnis - Meerderjarige kinderen
Tijdens zijn minderjarigheid is het kind onderworpen aan het ouderlijk gezag. Als het kind meerderjarig wordt, houdt het ouderlijk gezag op en kiest het kind vrij waar het wil verblijven.
-
18 jaar op moment van het vonnis
Wanneer bij de feitelijke scheiding minderjarige en meerderjarige kinderen in het gezin werden opgevoed doet het vonnis soms uitspraak over de betaling van de kinderbijslag voor alle kinderen. Voor de kinderen die op het moment van het vonnis al 18 jaar zijn kan dit niet als een aanduiding van bijslagtrekkende op basis van Art. 69, §1, 5° lid AKBW beschouwd worden.
De Familierechtbank is immers uitsluitend bevoegd om de bijslagtrekkende aan te wijzen bij betwisting van de betalingen op grond van Art. 69, §1, 3° en 4° lid AKBW. Na de leeftijd van 18 jaar is er geen sprake meer van de uitoefening van (gezamenlijk) ouderlijk gezag.
Voor deze kinderen betreft het dus een sommendelegatie.
-
18 jaar na het vonnis
Ook wanneer de kinderbijslag wordt betaald op basis van een vonnis dient het generieke proces, zoals uiteengezet in de CO 1356 en bijlage en de CO 1404, te worden doorlopen.
Het uitgangspunt van deze procedure is dat, als de situatie van de jongere op 18 jaar niet wijzigt, de juridische fictie van het gemeenschappelijk gezin (gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag of co-ouderschap) behouden blijft en de betalingen aan dezelfde persoon worden voortgezet.
Afhankelijk van de reactie van de ouders wordt dus ofwel aan dezelfde ouder verder betaald ofwel aan de bijslagtrekkende, bepaald op basis van de feitelijke toestand.
Wanneer de gelijkmatig verdeelde huisvesting wordt bevestigd, door beide ouders of door één ouder als de andere niet reageert, blijft het statuut van wettelijk bijslagtrekkende behouden, onafhankelijk van de basis waarop dit statuut werd vastgesteld: de moeder als uitgangspunt, de vader na aanvraag of één van de ouders door gerechtelijke aanwijzing.
Een vonnis tot aanduiding van de bijslagtrekkende op basis van Art. 69, §1, 5° lid AKBW moet bij verklaring van voortzetting van gelijkmatig verdeelde huisvesting dus verder worden uitgevoerd.
Een sommendelegatie vervalt niet omdat het kind meerderjarig wordt, maar vervalt wel op basis van de eventuele verandering van bijslagtrekkende op dat moment. Het kinderbijslagfonds is niet langer gehouden om te betalen aan de in het vonnis aangewezen persoon wanneer de wettelijke bijslagtrekkende tegen wie de sommendelegatie werd uitgesproken, wijzigt.
Een sommendelegatie met verdeling tussen de beide ouders blijft vanaf 18 jaar behouden zolang één van beide ouders bijslagtrekkende is of wordt en komt maar te vervallen als een andere persoon bijslagtrekkende zou worden, bijvoorbeeld het kind zelf.
7. Betaling op basis van een vonnis - Domicilie van het kind
Het domicilie van het kind is een bepalende voorwaarde bij opeising van de kinderbijslag door de vader in situaties van co-ouderschap.
Bij de aanduiding van de bijslagtrekkende volgens Art. 69, §1, 5° lid AKBW is het niet relevant bij welke van de twee ouders het kind gedomicilieerd is.
De bepalingen in het vonnis prevaleren en blijven dat ook doen, zelfs als nadien het domicilie wijzigt, voor zover de co-ouderregeling blijft voortbestaan, of indien de vader de kinderbijslag opeist.
Als het vonnis de moeder als bijslagtrekkende aanduidde en de vader nadien zelf bijslagtrekkende wenst te worden, zal hij zich tot de rechtbank moeten wenden.
8. Vonnis met voorlopige maatregelen
In het kader van een echtscheidingsprocedure kunnen verschillende opeenvolgende vonnissen aan het kinderbijslagfonds worden voorgelegd.
Wanneer een vonnis wordt ontvangen met voorlopige maatregelen, betreffende de uitoefening van het ouderlijk gezag, de organisatie van de verblijfsregeling, het recht op persoonlijk contact en de onderhoudsverplichtingen, waarin ook een uitspraak wordt gedaan over de betaling van de kinderbijslag, dient het kinderbijslagfonds hieraan uitvoering te geven.
Als het voorgelegde vonnis echter dateert van vóór de echtscheiding, en derhalve enkel voorlopige maatregelen bevat, is het aangewezen het definitieve echtscheidingsvonnis op te vragen. Dit zou immers afwijkende bepalingen kunnen bevatten.
9. Overeenkomsten voorafgaand aan EOT
De echtgenoten die besloten hebben tot echtscheiding door onderlinge toestemming over te gaan zijn ertoe gehouden in een overeenkomst bij geschrift de regeling vast te leggen over het gezag over de persoon en het beheer van de goederen van de kinderen en het recht op persoonlijk contact, de bijdrage van elk van beide echtgenoten in het levensonderhoud, de opvoeding en de passende opleiding van de kinderen.
Nadat deze regelingsakte is ondertekend, wordt de procedure op de rechtbank ingeleid bij verzoekschrift dat neergelegd wordt op de griffie van de rechtbank. Indien zich in de loop van de procesgang nieuwe en onvoorzienbare omstandigheden voordoen kunnen de partijen gezamenlijk een voorstel tot wijziging van hun oorspronkelijke overeenkomsten ter beoordeling aan de rechter voorleggen.
Indien naar het oordeel van de rechtbank de partijen aan de voorwaarden hebben voldaan en de formaliteiten in acht hebben genomen die door de wet bepaald zijn, dan spreekt zij de echtscheiding uit en homologeert zij de overeenkomsten met betrekking tot de minderjarige kinderen.
Indien er geen beroep is aangetekend, dan is het vonnis in kracht van gewijsde gegaan. Vanaf dan is de echtscheiding tussen de gewezen echtgenoten definitief.
Wanneer de echtscheiding is uitgesproken bij een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, stuurt de griffier, binnen één maand, een uittreksel bevattende het beschikkende gedeelte van het vonnis aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de plaats waar het huwelijk voltrokken is. Binnen één maand na de ontvangst schrijft de ambtenaar van de burgerlijke stand het beschikkend gedeelte over in zijn register. Pas na deze overschrijving, waarvoor de ambtenaar één maand tijd heeft, zal de echtscheiding tegenstelbaar zijn aan derden.
De regelingsakte op zich is dus niet tegenstelbaar aan derden, maar wanneer het echtscheidings-vonnis is bijgevoegd, dient het kinderbijslagfonds er wel rekening mee te houden.
10. Procedure tot minnelijke schikking - proces verbaal van verzoening
De procedure tot minnelijke schikking heeft als doel de partijen samen hun geschil te laten oplossen via verzoening en de bereikte akkoorden te laten bekrachtigen, onder begeleiding van een rechter.
In familiezaken kunnen de zaken met het oog op een verzoening worden voorgelegd aan de kamer voor minnelijke schikking van de familierechtbank. Van het verschijnen tot de minnelijke schikking wordt een proces-verbaal opgemaakt. Indien een schikking tot stand komt, worden de bewoordingen ervan opgetekend in het proces-verbaal.
De rechter bekrachtigt vervolgens dit akkoord, hetzij in een vonnis (wanneer men werd doorverwezen door de familierechtbank), hetzij in een proces-verbaal (wanneer men de kamer voor minnelijke schikking rechtstreeks had gevat). Met andere woorden; wanneer de betrokken partijen rechtstreeks voor de kamer voor minnelijke schikking verschenen zijn zal er bij akkoord enkel een proces-verbaal van verzoening worden opgemaakt en geen vonnis. De uitgifte van het proces-verbaal van verzoening wordt voorzien van het formulier van tenuitvoerlegging.
Het proces-verbaal en het vonnis zijn beide uitvoerbare titels, de afspraken die daarin zijn opgenomen kunnen worden afgedwongen. Bij geschillen voor de Familierechtbank heeft een proces-verbaal van verzoening dus dezelfde waarde als een vonnis. Bijgevolg dienen de erin vervatte bepalingen met betrekking tot de kinderbijslag door het kinderbijslagfonds te worden uitgevoerd, zonder bijkomende formaliteiten.
11. Vonnissen in het kader van het nieuw beschermingsstatuut - Bewindvoering
De wet van 17 maart 2013, tot hervorming van de regelingen inzake onbekwaamheid en tot instelling van een nieuwe beschermingsstatus die strookt met de menselijke waardigheid, in werking getreden op 1 september 2014, voerde een nieuw beschermingsstatuut in.
De 4 bestaande beschermingsstatuten (verlengde minderjarigheid, gerechtelijke onbekwaamheidsverklaring, aanstelling gerechtelijk raadsman en voorlopig bewindvoerder) worden (mits een overgangsperiode) afgeschaft en vervangen door een nieuw statuut, gebaseerd op het bestaande statuut van voorlopig bewind. Sinds 1 januari 2015 worden alle vonnissen voor bescherming voor meerderjarigen volgens deze nieuwe regeling opgemaakt.
Er wordt nu een bescherming op maat ontworpen, rekening houdend met de specifieke mogelijkheden van de persoon met een beperking. Het statuut is bedoeld voor meerderjarigen die omwille van lichamelijke of geestelijke gezondheidstoestand geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of definitief, niet in staat zijn om zelf behoorlijk hun goederen of persoonlijke rechten te beheren, en ook voor verkwisters. Er wordt bepaald voor welke handelingen de persoon onbekwaam wordt verklaard. Zo wordt een onderscheid gemaakt tussen onbekwaam voor wat betreft de persoon en onbekwaam voor wat betreft de goederen.
Twee beschermingssystemen werden uitgewerkt: de buitengerechtelijke en de rechterlijke bescherming:
-
Bij een buitengerechtelijke bescherming verleent een wilsbekwame meerderjarige of een ontvoogde minderjarige persoon, voor wie geen enkele beschermingsmaatregel werd getroffen, een bijzondere of algemene lastgeving aan de persoon van zijn keuze. Dit type van bescherming zal geen invloed hebben op de uitbetaling van de kinderbijslag aangezien de lasthebber enkel daden van vertegenwoordiging op de goederen van de lastgever kan uitoefenen.
M.a.w. op grond van een dergelijke lastgevingsovereenkomst zal de lasthebber nooit de kinderbijslag van de lastgever kunnen ontvangen.
-
Bij de rechterlijke bescherming beveelt de vrederechter een rechterlijke beschermingsmaatregel ten aanzien van de betrokken persoon en wijst hij een bewindvoerder aan. In dit geval zal er een vonnis worden uitgesproken, dat in het Belgisch Staatsblad wordt bekend gemaakt.
De bepalingen van de CO 1277 blijven van kracht. Bijgevolg moet het kinderbijslagfonds het vonnis naleven op voorwaarde dat het aan het betrokken kinderbijslagfonds "ter kennis werd gegeven". Het advies van de dienst Bemiddeling van FAMIFED Art.69 - 21 - F00202, waarin wordt gesteld dat, aangezien zulke beslissingen in het Belgisch Staatsblad bekend gemaakt dienen te worden, een uittreksel hiervan hetzelfde effect sorteert als een betekening door de griffie, blijft eveneens van toepassing.
12. Aanduiding van een voogd
Voor minderjarige kinderen is de Familierechtbank bevoegd voor de vaststelling van de onmogelijkheid om het ouderlijk gezag uit te oefenen en "opent" ze de voogdij. De organisatie van en het toezicht op de voogdij behoren tot de bevoegdheid van de Vrederechter.
Op basis van de dienstbrief 996/126 is een kopie voldoende om het vonnis aan het kinderbijslagfonds tegenstelbaar te maken, wanneer het fonds geen partij was in het geding.
13. Inwerkingtreding
De nieuwe richtlijnen zijn onmiddellijk van toepassing.
De dossiers die op basis van vroegere, andersluidende richtlijnen werden afgehandeld dienen niet ambtshalve te worden herzien.