Artikel 66 van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders bepaalt dat, in het belang van het kind, de rechthebbende die overeenkomstig artikel 64 van deze wetten de voorrang niet heeft, met instemming van de voorrangsgerechtigde, de voorrang kan bekomen voor een bepaalde termijn of voor een onbepaalde tijd. Deze instemming kan enkel herroepen worden in het belang van het kind.
Bovendien kan de Minister van Sociale Zaken in geval van weigering van de voorrangsgerechtigde om zijn voorrang af te staan, in het belang van het kind, de voorrangsgerechtigde aanwijzen en de aanvangsdatum van het voorrangsrecht bepalen.
Artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 228 van 9 december 1983 houdende vermindering van de kinderbijslag had de aanwending van dit artikel aanzienlijk beperkt.
Tengevolge van de opheffing van het koninklijk besluit nr. 228 van 9 december 1983 door de wet van 26 juni 1992 houdende sociale en diverse bepalingen is artikel 66 van de samengeordende wetten zonder beperking van toepassing.
Het probleem, dat zich stelt, is de vraag of de onderrichtingen, gegeven door de omzendbrief nr. 433 van 12 november 1984 op het ogenblik dat de toepassing van artikel 66 beperkt werd, kunnen behouden worden. Deze omzendbrief geeft twee onderrichtingen:
- de eerste betreft de kinderen die later in het gezin zijn bijgekomen na de afstand van voorrang. Voor deze kinderen heeft de afstand van voorrang automatisch plaats bij de opening van het recht.
- de tweede verduidelijkt dat de afstand van voorrang geldig blijft tot er een nieuwe rechtsgeldige wijziging of rechtsgeldige herroeping gebeurt.
Deze onderrichtingen werden gegeven ten einde de stabiliteit van bestaande afstanden van voorrang te verzekeren en eventueel de gevolgen ervan opnieuw te laten gelden.
I. Artikel 66 GW bestaat uit een afwijking op artikel 64 GW, dat de voorrangsregels vaststelt voor de aanwijzing van de rechthebbende. Het dient derhalve strikt geïnterpreteerd te worden.
Het akkoord tussen de voorrangsgerechtigde en de persoon aan wie hij zijn voorrang afstaat kan slechts rechtsgeldig zijn wanneer diegene die zijn recht afstaat zijn hoedanigheid van voorrangsgerechtigde rechthebbende krachtens de voorrangsregeling bepaald bij artikel 64 GW, behoudt.
Het akkoord heeft slechts practisch gevolg wanneer er effectief en gelijktijdig een recht bestaat waaraan een voorrang toegekend werd waarvan men afstand gedaan heeft en een niet-prioritair recht waaraan de verkregen voorrang zal worden toegekend.
Zodra één van beide rechten om één of andere reden ophoudt te bestaan, houdt de wijziging van de voorrangsregeling op te bestaan.
Voorbeelden:
1.- De moeder, schouwspelartieste, staat haar recht af aan de grootvader, beroepsmilitair, die leeft in een gezin, samengesteld uit drie kinderen.
De afstand heeft plaats voor een onbepaalde periode vanaf 1 november 1992. Op 1 oktober 1993, komt de vader, werknemer, in het gezin.
De afstand houdt op gevolgen te hebben, aangezien de vader, die voorrangsgerechtigd rechthebbende is, in de zin van artikel 64, zijn recht op gezinsbijslag moet uitoefenen. De grootvader zou zijn hoedanigheid van rechthebbende slecht kunnen behouden door een nieuwe afstand van recht door de vader.
2.- Samenwoonst. De moeder heeft haar voorrang afgestaan aan de bijzit. De grootvader komt in het gezin. De nieuwe voorrang van de grootvader op de bijzit primeert niet op deze van de moeder. De afstand blijft derhalve behouden.
3.- De ouders zijn gescheiden. De moeder, werkneemster, voedt het kind op in haar gezin en heeft de voorrang afgestaan aan de vader. Deze komt opnieuw in het gezin. Vanaf dit ogenblik houdt de afstand op gevolgen te hebben.
4.- De stiefvader die het kind opvoedt doet afstand van zijn recht aan de vader. De moeder is uit de echt gescheiden van de stiefvader en voedt het kind op. De afstand vervalt aangezien de nieuwe voorrang primeert op deze van degene die de afstand verleend heeft.
5.- De stiefmoeder, tijdelijk werkneemster, staat haar recht af aan de moeder, werkneemster, buiten het gezin. De vader oefent geen tewerkstelling uit. De afstand heeft plaats voor een onbepaalde periode.
De vader begint een beroepswerkzaamheid, de afstand houdt op gevolgen te hebben en het recht wordt uitgeoefend door de vader, overeenkomstig artikel 64 GW.
6.- De ouders zijn gescheiden, de moeder die het kind opvoedt doet afstand van haar prioritair recht aan de vader. Het kind komt in het gezin van de grootvader. Aldus houdt de afstand op gevolgen te hebben, waarbij de grootvader prioritair rechthebbende wordt.
7.- Een wees, rechthebbend tegen het gewone bedrag overeenkomstig de bepalingen van artikel 56bis, §2, staat zijn recht af aan zijn moeder. De moeder stopt haar beroepswerkzaamheid. Vanaf dit ogenblik wordt de wees opnieuw prioritair rechthebbende. Een nieuwe afstand moet geschieden, opdat het recht eventueel uitgeoefend kan worden door de stiefvader.
II. Wat gebeurt er met dit recht wanneer de situatie van het gezin opnieuw wijzigt en de persoon die zijn recht had afgestaan opnieuw voorrangsgerechtigd rechthebbende wordt?
Kan m.a.w. de afstand voor een onbepaalde periode opnieuw worden ingeroepen nadat hij voor een bepaalde periode opgehouden had gevolgen te hebben?
Ik ben van oordeel dat de rechtsgeldige afstand ophoudt gevolgen te hebben op het ogenblik dat de persoon die zijn recht heeft afgestaan zijn hoedanigheid van voorrangsgerechtigd rechthebbende verliest. Op het ogenblik dat hij deze hoedanigheid terug krijgt, moet hij opnieuw zijn wil uitdrukken om zijn recht af te staan bij toepassing van het artikel 66 GW.
III. De prioritair rechthebbende staat zijn voorrangsrecht af ten behoeve van de op dit ogenblik bestaande kinderen. Evenwel is deze afstand van voorrang evenzeer geldig ten behoeve van de kinderen voor wie deze prioritaire rechthebbende nadien rechthebbende is geworden (b.v.: nieuwe geboorte). In deze gevallen, dient de verklaring van afstand aangevuld te worden voor de kinderen voor wie een recht later wordt geopend.
IV. Deze richtlijnen zijn van toepassing onverminderd artikel 66, derde lid, GW.
V. Vanzelfsprekend kan de afstand van voorrang slechts gevolgen hebben voor de rechthebbenden die onderworpen zijn aan de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders.
VI. Ik druk op het feit dat de afstand van recht voorzien bij artikel 66 GW in het kader van het interne recht in geen geval een beletsel mag vormen voor de bevoegdheidsregels en de samenloop voorzien in de Europese Verordeningen of in de bilaterale overeenkomsten.
VII. De afstand kan geen betrekking hebben op een periode voorafgaand aan 1 juli 1992, met uitzondering van deze, die toegelaten was bij toepassing van artikel 5 van het koninklijk besluit nr. 228 van 9 december 1982 (opgeheven).
VIII. Omzenbrief n°433 van 12 november 1984 wordt opgeheven.