Verordening (EG) nr. 859/2003 van de Raad van 14 mei
Met deze verordening wordt elke discriminatie tussen onderdanen van de EU-lidstaten en onderdanen van derde landen die verzekerd zijn overeenkomstig de regeling van een lidstaat en zich binnen de Unie verplaatsen, weggewerkt.
Hierna wordt nagegaan welke de invloed is van VO 859/2003 op de VO 1408/71 en 574/72.
I. Personele werkingssfeer
De VO 1408/71 is inzake nationaliteit van toepassing op:
- onderdanen van één der lidstaten van de EEG, later de Europese Unie,
- op het grondgebied van één der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen,
- de gezinsleden en de nagelaten betrekkingen (wezen) van 1 en 2.
De VO 859/2003 voegt daar de onderdanen van landen die geen lidstaat zijn van de EU aan .
De uitbreiding van de coördinatieverordering is gebaseerd op artikel 63 § 4 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Dit heeft voor gevolg dat de bepalingen van de VO 1408/71 op onderdanen van een derde land slechts van toepassing zijn voor zover zij op een legale manier op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
II. Territoriale toepassingssfeer
De uitbreiding van de verordening geldt enkel op het grondgebied van de lidstaten van de EU.
VO 859/2003 is niet van toepassing op het grondgebied van de lidstaten van de EER die geen lid zijn van de EU, met name, IJsland, Noorwegen en Liechtenstein, noch op Zwitserland. De personele uitbreiding is evenmin van toepassing op het grondgebied van Denemarken.
III. Materiële werkingssfeer
De bepalingen van VO 1408/71 zijn, gezien zij betrekking hebben op migrerende werknemers, in principe enkel van toepassing op situaties waarbij er zich minstens één element situeert in een andere lidstaat.
VO 859/2003 bepaalt uitdrukkelijk dat de verordeningen (1408/71 en 574/72) op onderdanen van derde landen niet van toepassing zijn in situaties die in alle opzichten enkel verband houden met de interne wettelijke regeling van één enkele lidstaat.
Enkele voorbeelden ter verduidelijking:
De verordeningen (1408/71 en 574/72) zijn wel van toepassing:
- bij de vaststelling van het recht op kinderbijslag voor de in Frankrijk opgevoede kinderen van de
Turkse onderdaan die in België tewerkgesteld is;
- voor het bepalen van de voorrang en de regeling van de samenloop wanneer de Turkse moeder van
de kinderen in België werkt en de Turkse vader in Nederland (art. 64 KBW niet van toepassing,
wel art. 76 VO 1408/71 en 10 VO 574/72);
- voor de vaststelling van de zes forfaitaire bijslagen noodzakelijk voor de toekenning van de
verhoogde bijslag aan wezen. De periodes van verzekering in de werknemersregeling (die recht
geven op kinderbijslag) in Frankrijk van een overleden Turkse werknemer kunnen getotaliseerd
worden met deze in België.
De verordeningen zijn niet van toepassing:
- wanneer de kinderen van de in België werkende Turkse onderdaan in België worden opgevoed en
er verder geen rechten op kinderbijslag kunnen vastgesteld worden;
- wanneer de kinderen van de in België werkende Turkse onderdaan in Turkije worden opgevoed.
In dit geval is het bilateraal verdrag gesloten tussen België en Turkije van toepassing.
IV. Ingangsdatum en uitwerking in de tijd
- De VO 1408/71 en 574/72 zijn op onderdanen van derde landen van toepassing met ingang van
1 juni 2003, ook op grond van feiten of gebeurtenissen die zich hebben voorgedaan vóór die
datum.
- Tijdvakken van verzekering of arbeid in een andere lidstaat, die zich hebben voorgedaan vóór
deze datum moeten in aanmerking worden genomen.
- Artikel 2, punt 6 van VO 859/2003 bepaalt verder dat elke aanvraag tot het ontlenen van rechten
aan deze verordening ingesteld binnen de twee jaar na 1 juni 2003, uitwerking heeft vanaf1 juni
2003, zonder dat de verschillende lidstaten hun interne (kortere) verjaringstermijnen kunnen
inroepen.
Gezien de verjaringstermijn in de Belgische Kinderbijslagwet langer is dan twee jaar (vroeger 3
jaar, ondertussen 5 jaar), heeft deze bepaling geen invloed op de retroactieve toekenning van
rechten op Belgische kinderbijslag.
!!! Dat de VO 1408/71 en 574/72 van toepassing zijn op onderdanen van derde landen maakt dat de samenloop van rechten voor deze rechthebbenden niet verder dient geregeld te worden op grond van de interne wetgeving van elke lidstaat. De uitbreiding maakt dan ook een einde aan het negatieve wetsconflict dat bestaat tussen artikel 16 van de Nederlandse Algemene Kinderbijslagwet en artikel 60 van de Belgische Kinderbijslagwet zodat de beslissing van de Minister van 13 januari 1992 om de rechten op kinderbijslag van de betrokken gezinnen te vrijwaren, overbodig is geworden.
De instrukties dienaangaande vervat in de bijlagen 51 van 16 april 1992 en 51/1 van 24 januari 1995, bij de CO nr. 949 komen dan ook te vervallen met ingang van 1 juni 2003.
Als bijlage vindt u een kopie van VO 859/2003.