Met in rand vermelde Ministeriële omzendbrief MO 583 van 6 oktober 2003 werd u in kennis gesteld van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap waaruit de verplichting voortvloeit om het kraamgeld en de adoptiepremie uit te voeren in toepassing van artikel 7, lid 2. van VO 492/2011.
Het addendum bij de MO 583 van 5 oktober 2005 breidde het toepassingsgebied in de tijd uit tot aanvragen op grond van geboortes die plaatsvonden binnen de perken van de verjaring bepaald bij artikel 120 van de Kinderbijslagwet.
De praktische toepassing van deze Ministeriële beslissingen hebben ondertussen een aantal vragen opgeroepen. Deze bijlage geeft er een antwoord op. Voor zover ze een interpretatie van de teksten vergden werden ze voorgelegd aan de Minister, bevoegde .
1. Rechtsgrond: VO 492/2011
De export van het kraamgeld en de adoptiepremie vindt plaats in toepassing van artikel 7, lid 2 van Verordening (EU) nr. 492/2011 van 05.04.2011 betreffende het 'vrije verkeer van werknemers binnen de Unie'.
Artikel 7, lid 1 luidt als volgt:
"Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling".
Artikel 7, lid 2 luidt van zijn kant:
"Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers."
2. Materiële werkingssfeer: kraamgeld en adoptiepremie
Volgens een vaste rechtspraak van het Hof van Justitie worden onder 'sociale voordelen' verstaan, alle voordelen die, al dan niet verbonden aan een arbeidsovereenkomst, in het algemeen aan nationale werknemers worden toegekend op grond van hun objectieve hoedanigheid van werknemer of enkel wegens het feit dat zij ingezetenen zijn, en waarvan de uitbreiding tot werknemers-onderdanen van andere lidstaten geschikt lijkt om hun mobiliteit binnen de Gemeenschap te vergemakkelijken.
Het Hof gaf in het arrest Leclere, dd. 31 mei 2001 (zaak C43/99), aan dat het kraamgeld een sociaal voordeel is in de zin van artikel 7, lid 2 van VO 492/2011 en dat deze uitkeringen door de bevoegde lidstaat in hoofde van werknemers dienen geëxporteerd te worden voor hun kinderen, die in een andere lidstaat worden opgevoed.
De Minister heeft naar analogie beslist binnen hetzelfde kader ook de adoptiepremie te exporteren.
3. Personele werkingssfeer: migrerende werknemer
3.1. Zoals aangehaald in MO 583 is VO 492/2011 enkel van toepassing op 'werknemers'.
VO 492/2011 geeft geen definitie van het begrip 'werknemer'.
Er dient dus opnieuw beroep gedaan te worden op de rechtspraak van het Hof van . Hieruit kan afgeleid worden dat als 'werknemer' dient te worden beschouwd, de persoon die gedurende een bepaalde tijd voor een ander persoon en onder diens gezag prestaties verricht waarvoor hij als tegenprestatie een beloning ontvangt.
Wanneer de arbeidsverhouding beëindigd is, verliest betrokkene zijn hoedanigheid van werknemer, met dien verstande evenwel dat die hoedanigheid bepaalde effecten kan hebben na het beëindigen van de arbeidsverhouding. De voormalige werknemer heeft immers na het beëindigen van zijn beroepsactiviteiten nog steeds recht op sommige, tijdens zijn arbeidsverhouding verworven, voordelen. Op basis van het beginsel van gelijke behandeling moet hij die ook kunnen genieten zonder dat als voorwaarde wordt gesteld dat hij woont op het grondgebied van de bevoegde staat.
Het Hof stelt echter dat daar niet uit volgt dat een voormalig werknemer die een invaliditeitspensioen en dus een prestatie ontvangt welke verband houdt met een voorheen bestaande arbeidsverhouding, moet worden geacht nog steeds de hoedanigheid van werknemer in de zin van VO 1612/68 te bezitten wegens het feit dat hij een pensioen ontvangt.
Een persoon in die situatie wordt wel beschermd tegen elke discriminatie die inbreuk maakt op rechten die tijdens de voormalige arbeidsverhouding zijn verkregen, maar kan, waar hij thans geen arbeidsverhouding heeft, geen nieuwe rechten verkrijgen welke geen verband houden met zijn vroegere beroepsarbeid.
3.2.
Een in de zin van artikel 53 KBW met arbeid gelijkgestelde situatie opent dus recht op kraamgeld voor zover ze plaatsvindt tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst.
3.3.
Deloopbaanonderbreking, een situatie van 'toekenning' geldt als basis voor de export van het kraamgeld en de adoptiepremie voor zover de werknemer/rechthebbende in die periode ook zijn arbeidscontract behoudt.
3.4.
De zieke werknemer of hij die een invaliditeitsuitkering ontvangt na een jaar primaire ziekte kan aanspraak maken op de export van het kraamgeld en de adoptiepremie voor zover beide situaties zich voordoen tijdens de periode van arbeidsovereenkomst. Dit is niet het geval wanneer de zieke of invalide ondertussen werd ontslagen.
3.5.
De ontslagen werknemer heeft voor een geboorte die plaatsvindt tijdens zijn opzegtermijn of de periode die gedekt is door een verbrekingsvergoeding wel recht op kraamgeld, voor zover, uiteraard, hij recht heeft op kinderbijslag ook al leidt dit recht door een samenloopregel in toepassing van VO 1408/71 niet tot een effectieve of een volledige uitbetaling.
Het recht op kinderbijslag dat in toepassing van de trimestrialisering blijft bestaan nadat de arbeidsovereenkomst definitief is beëindigd vormt geen basis voor de toekenning van kraamgeld of adoptiepremie wanneer de geboorte plaatsvindt, of de adoptieakte wordt ondertekend na een definitieve uitdiensttreding.
Voorbeeld 1
Een gezin woont in Nederland. De moeder is zonder beroep, de vader werkt in België. Er is één kind waarvoor Belgische kinderbijslag wordt betaald. De rechthebbende vader treedt uit dienst bij zijn Belgische werkgever op 30 juni 2002 en begint op 1 augustus 2002 te werken in Nederland. Hij neemt zijn jaarlijks verlof op in juli 2002. Op 10 juli 2002 wordt een tweede kind geboren.
Overeenkomstig artikel 10bis van VO 574/72 is er recht op Belgische kinderbijslag tot 31 juli 2002.
Er is recht op kraamgeld gezien het recht op kinderbijslag voor de periode van de jaarlijkse vakantie terwijl dit recht op jaarlijkse vakantie op zijn beurt rechtstreeks voortvloeit uit de tewerkstelling.
Voorbeeld 2
Een gezin woont in Nederland. De moeder is zonder beroep, de vader werkt in België. Er is één kind waarvoor Belgische kinderbijslag wordt betaald. Het arbeidscontract van de vader wordt verbroken op 30 juni 2002. De verbrekingsvergoeding dekt de periode van 1 juli 2002 tot 31 december 2002.
Er is recht op Belgische kinderbijslag tot 31 december 2002 indien betrokkene op 1 januari 2003 in Nederland begint te werken (art 10bis VO 574/72) of tot 31 maart 2003 (getrimestrialiseerd recht) voor zover de man in kwestie niet werkt of geen Nederlands vervangingsinkomen ontvangt.
Voor het tweede kind dat geboren wordt op 10 november 2002 is er recht op kraamgeld om dezelfde reden als in voorbeeld 1.
Voor het kind dat geboren wordt op 5 februari 2003 is er geen recht op kraamgeld.
3.6.
Ontslagen werknemers die Belgische werkloosheidsuitkeringen ontvangen kunnen op grond van VO 492/2011 geen aanspraak maken op Belgisch kraamgeld of adoptiepremie. Voor de bepaling van de datum/dag waarop het arbeidscontract een einde neemt dient beroep gedaan te worden op de terzake door de werkgever of de RVA opgemaakte documenten.
Zo kan geen kraamgeld toegekend worden voor het kind dat op zaterdag wordt geboren wanneer het contract definitief een einde heeft genomen op de voorafgaande vrijdag.
Er dient op gewezen dat de einddatum van de arbeidsovereenkomst niet noodzakelijk samenvalt met de laatste werkdag van de werknemer. Het kind dat geboren wordt op zaterdag 30 januari geeft nog recht op kraamgeld wanneer het contract van de rechthebbende afloopt op 31 januari terwijl de laatste werkdag vrijdag 29 januari was.
3.7.
Uit wat voorafgaat spreekt het voor zich dat noch de gepensioneerde noch de rentetrekker aanspraak kan maken op de export van het kraamgeld (adoptiepremie).
3.8.
VO 492/2011 is niet van toepassing
** Eénmaal het recht op kraamgeld is vastgesteld belet niets de 'vervroegde' uitbetaling ervan zoals voorzien in artikel 73bis, §2 Kinderbijslagwet.
4. Territorialiteits- en nationaliteitsvoorwaarde
Op het grondgebied van en op de onderdanen van welke lidstaten is VO 492/2011 van toepassing?
Verordening 492/2011 is van toepassing op het grondgebied van de Europese Unie en dus ook op onderdanen van de verschillende lidstaten.
Bijlage V van het Akkoord omtrent de Europese Economische Ruimte omvat de regels omtrent het vrij verkeer van werknemers. Door de expliciete verwijzing naar VO 492/2011 is artikel 7 van deze verordening van toepassing op de onderdanen en het grondgebied van de lidstaten van de EER.
VO 492/2011 is niet van toepassing op onderdanen van derde lidstaten, noch in de relaties met Zwitserland. VO 859/noch het Besluit van de Raad van 4 april refereren immers aan deze verordening.
5. Cumulregeling
Dient bij de export van het kraamgeld naar een andere EER-lidstaat rekening gehouden te worden met de uitkeringen van dezelfde aard die door een andere lidstaat voor hetzelfde kind worden toegekend?
Het is één van de basisprincipes van zowel de Europese als van de interne Belgische regelgeving dat gelijkaardige uitkeringen niet kunnen gecumuleerd worden. Het principe van de niet-cumulatie van sociale zekerheidsuitkeringen is opgenomen in artikel 12 van VO 1408/71.
Anderzijds is het ook zo dat interne anticumulregels van de lidstaten door communautaire bepalingen terzake worden opzij gezet. Zo staan de samenloopregels vervat in VO 1408/71 en in VO 574/72 deze bepaald in artikel 60 Kinderbijslag in de weg.
VO 492/2011 bevat echter geen anticumulregels. Het is dan ook voor de hand liggend dat om cumulatie van uitkeringen te voorkomen er toepassing gemaakt wordt van het interne artikel 60 van de Belgische Kinderbijslagwet.
Nu de toekenning van kinderbijslag geregeld wordt door VO 1408/71 terwijl de toekenning van kraamgeld en adoptiepremie geregeld wordt door VO 492/2011 is het irrelevant of de toekenning van de Belgische kinderbijslag bij voorrang of aanvullend plaatsvindt om te bepalen of het kraamgeld of de adoptiepremie volledig of aanvullend kan betaald worden. Bovendien volstaat het dat aanspraak kan gemaakt worden op kraamgeld, adoptiepremie of een gelijkaardige uitkering in een andere lidstaat, om het Belgische kraamgeld of adoptiepremie enkel per verschil toe te kennen.
Voorbeeld 1
Een gezin woont in Zweden. De vader werkt in België en de moeder in Zweden. Op 10 juli 2002 wordt een eerste kind geboren.
Het recht op kinderbijslag in Zweden is bij voorrang verschuldigd; België betaalt aanvullend.
Dit is evenzo het geval voor de Zweedse ouderschapstoelage. Het Belgische kraamgeld kan enkel aanvullend betaald worden.
Voorbeeld 2
Een gezin woont in Zweden. De vader werkt in België; de moeder is zonder beroep. Op 10 juli 2002 wordt een eerste kind geboren.
Aangezien de moeder niet werkt is de Belgische kinderbijslag bij voorrang verschuldigd.
De Zweeds 'ouderschapstoelage' blijft echter bij voorrang verschuldigd terwijl het Belgische kraamgeld enkel aanvullend kan worden toegekend.
**Teneinde te vermijden dat het Belgische kraamgeld of de adoptiepremie volledig wordt betaald daar waar er door een andere lidstaat een gelijkaardige uitkering wordt betaald is het noodzakelijk de verklaringen van de rechthebbende en/of de bijslagtrekkende op het aanvraagformulier E (kraamgeld) of Eter (adoptiepremie) te controleren bij het bevoegde orgaan of het verbindingsorgaan van die andere lidstaat.
Bij vervroegde uitbetaling is dus extra voorzichtigheid geboden.
6. Retroaktiviteit
De Ministeriële omzendbrief nr. 583 van 6 oktober 2003 stond de export van kraamgeld en adoptiepremie toe vanaf de datum van het hiervoor vermelde arrest Leclere, met name 31 mei 2001. Zo kon voor alle geboortes die plaatsvonden vanaf 1 juni 2001 en voor alle adoptieakten ondertekend vanaf deze datum, respectievelijk kraamgeld of adoptiepremie worden toegekend in een andere EU-lidstaat.
Gevolg gevend aan het advies van de Europese Commissie werd deze aanvangsdatum losgelaten en kunnen beide gezinsbijslagen toegekend worden voor zover ze vallen binnen de verjaringstermijn zoals voorzien in artikel 120 van de Kinderbijslagwet.
Elke aanvraag om kraamgeld waarvoor de verjaring tot op vandaag regelmatig en rechtsgeldig werd onderbroken kan in principe in aanmerking genomen worden voor de export van het kraamgeld.
7. Toepassing van de bilaterale overeenkomsten inzake kraamgeld - exclusieve toepassing.
Dat met de landen waarmee een bilaterale overeenkomst inzake het toekennen van kraamgeld (Frankrijk, Luxemburg en Duitsland) is gesloten, voorrang wordt gegeven aan de toepassing van het bilateraal akkoord heeft als gevolg dat er in toepassing van VO 492/2011 geen kraamgeld kan geëxporteerd worden waneer het verdrag van toepassing is, ook wanneer er in dit kader geen recht kan worden vastgesteld of dit recht niet leidt tot een effectieve betaling van het kraamgeld.
Een lager bedrag voorzien in het bilateraal verdrag geeft evenmin aanleiding tot een verschilbetaling tot het hogere Belgische kraamgeld.
De bilaterale verdragen met Frankrijk, Luxemburg en Duitsland voorzien enkel in de toekenning van het kraamgeld; de eerste twee overeenkomstig de regeling voorzien in het woonland (kraamgeld te betalen door deze lidstaat), het verdrag met Duitsland voorziet in de export van het Belgisch kraamgeld.
Daar geen enkel bilateraal akkoord voorziet in de toekenning van de adoptiepremie dient, voor de betaling van deze uitkering, een beroep gedaan te worden op VO 492/2011.
Het bilateraal verdrag met Duitsland beperkt de export van het kraamgeld tot de grensarbeiders in België. Voor de export van het kraamgeld voor andere categorieën van werknemers moet eveneens beroep gedaan worden op VO 492/2011.
________
Door de CO 949, bijlage 67/1 zijn de verwijzingen naar de verordening 1612/68 van 15 oktober 1968 vervangen door verwijzingen naar de verordening 492/2011 van 5 april 2011, in werking vanaf 16.06.2011.