Artikel 1. Het kind van minder dan 25 jaar dat geen verplichte cursussen meer volgt en dat regelmatig een verhandeling bij het einde van hogere studiën voorbereidt geeft overeenkomstig artikel 62, § 4, van de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor loonarbeiders recht op kinderbijslag onder de voorwaarden en gedurende de periode bepaald bij dit besluit. (1)
Art. 2. De verhandeling bij het einde van hogere studiën moet een voorwaarde zijn tot het verkrijgen van een diploma erkend door de bevoegde overheid.
Voor de toepassing van dit besluit, wordt verstaan onder hogere studiën, het onderwijs bedoeld in artikel 8 van het koninklijk besluit van 10 augustus 2005 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder kinderbijslag wordt verleend ten behoeve van het kind dat onderwijs volgt of een vorming doorloopt. (2)
Art. 3. De kinderbijslag wordt verleend gedurende de periode welke een aanvang neemt na de laatste zomervakantie van het kind dat eindigt op de datum van de inlevering van de verhandeling ; die toekenningsperiode mag evenwel een jaar niet overschrijden.
(Opgeheven) (3)
Art. 4. De winstgevende activiteit van het kind brengt geen schorsing van de toekenning van de kinderbijslag met zich indien ze niet meer bedraagt dan 240 uren per kwartaal.
Een winstgevende activiteit in de zin van dit besluit is elke activiteit, uitgeoefend in het kader van een arbeidsovereenkomst, een statuut of als zelfstandige.
Het ontvangen van een sociale uitkering op grond van een Belgische of buitenlandse regeling voor ziekte, invaliditeit, arbeidsongevallen of beroepsziekten, brengt geen schorsing van de toekenning van de kinderbijslag met zich als die uitkering voortvloeit uit een toegelaten winstgevende activiteit.
Het ontvangen van een sociale uitkering op grond van een Belgische of buitenlandse werkloosheidsregeling of van een loopbaanonderbrekingsuitkering bedoeld in hoofdstuk IV, afdeling 5, van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen, brengt een schorsing van de toekenning van de kinderbijslag met zich. (4)
Art. 4bis. (Opgeheven) (5)
Art. 5. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1968.
(...)
---------------
(1) Aldus gewijzigd door het KB van 9.7.2002, art. 1 (B.S. 20.7.2002), van kracht vanaf 1.8.2002.
(2) Aldus gewijzigd door het K.B. van 10.08.2005, art. 1 (B.S. 19.08.2005 en ERR. B.S. 12.10.2005), dat uitwerking heeft vanaf 1.9.2005.
(3) Aldus gewijzigd door het K.B. van 24.6.1987, art. 2 (B.S. 10.7.1987), dat uitwerking had vanaf 1.4.1987; het tweede lid van artikel 3 werd opgeheven door het KB van 9.7.2002, art. 2 (B.S. 20.7.2002), van kracht vanaf 1.8.2002.
(4) Gewijzigd door het KB van 10.8.2005, art. 2 (B.S. 19.8.2005), van kracht vanaf 1.9.2005.
(5) Art. 4bis werd ingevoegd door het K.B. van 5.12.1983, art. 4 (B.S. 16.12.1983) dat uitwerking had vanaf 1.10.1983 en opgeheven door het K.B. van 12.8.1985, art. 1 (B.S. 21.8.1985), dat uitwerking had vanaf 1.9.1984.