Artikel 1. Deze wet is uitsluitend van toepassing op de gevolgen van schadelijke feiten die zich hebben voorgedaan, tussen 1 juli 1960 en de data die door de Koning zullen worden vastgesteld, op de grondgebieden van de Republiek Kongo (Leopoldstad), van Ruanda en van Burundi.
Art. 2. Het voordeel van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen wordt uitgebreid tot de personen van Belgische nationaliteit die tijdens een actie tot bescherming, redding of evacuatie van mensen in gevaar, het slachtoffer zijn geweest hetzij van verwondingen of ongevallen, hetzij van traumatismen ten gevolge van mishandelingen door de autochtone bevolking, hetzij van ziekte, waarvan het ontstaan rechtstreeks door deze actie werd veroorzaakt.
Worden gelijkgesteld met leden van de autochtone bevolking de personen van Afrikaanse afkomst, die de gebieden bewonen die in het eerste artikel worden bedoeld, sinds een datum, die voorafgaat aan 1 juli 1960.
Voor de aldus opgelopen lichamelijke schade worden de genieters van de uitbreiding der wetgeving, die in het eerste artikel wordt voorzien, vergoed overeenkomstig artikel 10, § 2, van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen.
Art. 3. De militairen van het leger uit het moederland, die hun standplaats hebben op het grongebied van de Republiek Kongo (Leopoldstad), van Ruanda en van Burundi, hebben insgelijks het genot van hetzelfde artikel 10, § 2, voor de lichamelijke schade die het gevolg is van dezelfde feiten tijdens dezelfde omstandigheid overkomen.
Art. 4. Het voordeel van de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen wordt eveneens aan de rechthebbenden van de genieters der uitbreiding van de wetgeving die voorzien wordt in artikel 2, eerste lid.
Het eerste artikel, § 1, A, van de wet van 11 juli 1960 is van toepassing op de pensioenen van de weduwen en de wezen der genieters van de artikelen 2 en 3.
Dezelfde wezen zullen bovendien het voordeel van het bepaalde in artikel 59 van de samengeordende wetten op de vergoedingspensioenen mogen genieten.
(.....)
Art. 7. De houders van een krachtens deze wet toegekend pensioen of van een pensioen, toegekend overeenkomstig de vroegere wetgeving, en dat op een bedrag werd gebracht dat vastgesteld is door de artikelen 3 en 4, mogen al de voordelen genieten, waarop de oorlogsinvaliden en hun rechtverkrijgenden, die recht hebben op de gecoördineerde wetten op de vergoedingspensioenen, aanspraak kunnen of zullen kunnen maken, met uitzondering echter van de voordelen waarin voorzien is bij de wetten van 3 augustus 1919 en 27 mei 1947, gecoördineerd bij het besluit van de Regent van 19 juni 1947, en van de anciënniteitsbonificaties waarin voorzien is ten voordele van de bij voormelde wetten niet bedoelde categorieën van oorlogsinvaliden. (1)
--------------------
(1) Ingevoegd door de wet van 12.4.1966, enig art. (B.S. 7.5.1966), van kracht vanaf 9.9.1962.