De echtgenoot of echtgenote die verlaten wordt door zijn vrouw of door haar man en die, tengevolge van die verlating, geen recht meer heeft op kinderbijslag behoudt niettemin dit recht voor:
a) de kinderen die hij of zij opvoedt en die deel uitmaken van het gezin op het ogenblik van de verlating;
b) de gemeenschappelijke kinderen die hij of zij opvoedt en die werden geboren binnen de zes maand na de verlating.
Het recht op kinderbijslag wordt toegekend vanaf de verlating tot dat het jongste kind dat deel uitmaakt van het gezin op het ogenblik van de verlating of binnen de zes maand daarna geboren wordt, de leeftijd van drie jaar heeft bereikt en minstens voor een periode van twaalf maanden.
Het genot van deze bepalingen is ondergeschikt aan de aangifte van de verlating door de verlaten echtgenoot of echtgenote bij de vrederechter van zijn of haar hoofdverblijfplaats in de zin van artikel 3, eerste lid, 5° van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen of van de neerlegging van een klacht bij de brigadebevelhebber van de rijkswacht of de politiecommissaris van zijn of haar woonplaats, binnen de drie maand na de verlating.
De man die zijn echtgenote of de vrouw die haar echtgenoot verlaat moet, in de loop van de twaalf maanden die het tijdstip van de verlating onmiddellijk voorafgaan, de voorwaarden vervuld hebben om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen, krachtens deze wet.
Voor de toepassing van dit artikel wordt een echtgenoot of echtgenote niet als verlaten aangezien, indien zijn vrouw of haar man van de vrijheid is beroofd krachtens een veroordeling, een maatregel van voorlopige hechtenis of een beslissing genomen bij toepassing van de wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en gewoontemisdadigers.
De bij dit artikel bedoelde bijslag wordt slechts toegekend in zoverre er geen ander recht bestaat krachtens deze wet.