Onverminderd artikel 56, § 2, zijn rechthebbende op kinderbijslag tegen de bedragen, bepaald in artikel 40, eventueel verhoogd met de bijslagen, bedoeld in artikel 42bis:
1° De werknemer die, krachtens de wetten betreffende de verplichte verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroegtijdige dood, een ouderdomspensioen geniet of die, na de leeftijd van 60 jaar te hebben bereikt, een ouderdomsrente geniet krachtens een regel die toepasselijk is op alle werknemers of op zekere categorieën werknemers behorende tot éénzelfde onderneming;
2° De werknemer die een pensioen, met uitzondering van een voortijdig pensioen wegens gezondheidsredenen, geniet ten laste van de Staat, een provincie, of een gemeente.
3° de zelfstandige, die een rustpensioen of een onvoorwaardelijk rustpensioen geniet met toepassing van de wetgeving betreffende het rust- en overlevingspensioen voor zelfstandigen;
4° de zelfstandige, die geen onvoorwaardelijk rustpensioen geniet omdat hij in het raam van de wetgeving betreffende het pensioen voor zelfstandigen een onroerend goed heeft aangewend tot vestiging van zijn pensioenfonds, vanaf de eerste dag van de maand die volgt op de maand in de loop waarvan hij de pensioenleeftijd bereikt.
Bovendien moet de pensioengerechtigde in de loop van de twaalf maanden die zijn pensionering onmiddellijk voorafgaan de voorwaarden vervuld hebben om aanspraak te maken op ten minste zes maandelijkse forfaitaire bijslagen krachtens deze wet.