Wat is co-ouderschap?
Co-ouderschap of de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijke gezag houdt in dat alle belangrijke beslissingen over het onderhoud en de opvoeding van het kind (vb. schoolkeuze, vakanties...) door de beide ouders samen genomen worden, ongeacht bij welke ouder het kind verblijft na de scheiding.
De gezamenlijke uitoefening van het ouderlijke gezag is in het burgerlijk wetboek ingevoerd op 3 juni 1995 en is sindsdien ook de algemene regel.
Dit zogenaamde gezagsco-ouderschap wordt vermoed en moet dus niet worden bewezen.
Art. 374 van het Burgerlijk Wetboek
Gezagsco-ouderschap mag niet worden verward met het verblijfsco-ouderschap of gelijkmatig verdeelde huisvesting (vroeger beurtouderschap). Dit is de verblijfsregeling waarbij het kind afwisselend en even lang bij elke ouder woont (bijvoorbeeld twee weken bij de ene en twee weken bij de andere ouder). Het heeft hierbij geen belang welke ouder het bestuur heeft over de persoon en de goederen van de kinderen.
Welke gevolgen heeft co-ouderschap voor de kinderbijslag?
Voor de kinderbijslag wordt sinds 1 oktober 1997 bij een scheiding waar de ouders gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen, de juridische fictie toegepast dat beide ouders en de minderjarige, niet-ontvoogde kinderen die door één van de ouders zijn opgevoed, nog steeds één gezin vormen.
Het vermoeden geldt ook wanneer het kind in een instelling geplaatst is vanuit het gezin van één van de ouders of wanneer de scheiding er komt na een dergelijke plaatsing. Men spreekt van een fictief gezin.
Rechthebbende
Als gevolg van de juridische fictie worden de minderjarige, niet-ontvoogde kinderen die door één van de ouders zijn opgevoed, verondersteld deel uit te maken van de gezinnen van de beide gescheiden ouders.
De voorrangsgerechtigde rechthebbende is bijgevolg de vader, ook al verblijven de kinderen feitelijk bij de moeder. Bij ex-(huwelijks)partners van hetzelfde geslacht zal de oudste van hen voorrangsgerechtigde rechthebbende zijn, ook al wonen de kinderen bij de andere ouder.
Voorbeeld
Vormen de gescheiden ouders intussen een nieuw gezin, dan kan de nieuwe (huwelijks)partner van de ouder bij het kind gedomicilieerd is (of een andere mogelijke rechthebbende) meegeteld worden in de groep van potentiële rechthebbenden.
Voorbeeld
Bijslagtrekkende
Aangezien de kinderbijslagregeling de ouders en de kinderen nog als één fictief gezin beschouwt bij co-ouderschap, blijft de kinderbijslaginstelling die vóór de scheiding de kinderbijslag betaalde in principe verder betalen:
- aan de moeder, bij ex-(huwelijks)partners van verschillend geslacht;
- aan de oudste van de ex-(huwelijks)partners van hetzelfde geslacht.
Als het kind is ingeschreven op het adres van de vader, kan die de kinderbijslaginstelling schriftelijk vragen om de kinderbijslag aan hem te betalen. Hij zal de kinderbijslag dan ontvangen vanaf de maand na zijn aanvraag.
Een wijziging van bijslagtrekkende in de loop van een maand heeft uitwerking de eerste dag van de maand volgend op die waarin deze verandering heeft plaats gehad. Als de verandering plaats heeft op de eerste dag van een maand, heeft ze echter uitwerking vanaf die dag.
Dat geldt ook voor de ex-(huwelijks)partner van hetzelfde geslacht die geen wettelijke bijslagtrekkende is, als het kind bij hem/haar is gedomicilieerd.
De ouders kunnen de kinderbijslaginstelling wel vragen om de kinderbijslag te storten op een gemeenschappelijke rekening.
Toepassing van co-ouderschap in de tijd
De principes van het co-ouderschap zijn onmiddellijk van toepassing op de scheidingen die dateren vanaf 1 oktober 1997.
Ze zijn ook van toepassing op scheidingen die dateren van vóór 1 oktober 1997, in de volgende situaties:
1. het recht op kinderbijslag wordt pas na die datum gevestigd;
2. een wijziging van de ouderschapsregeling of van de gezinssituatie na 1 oktober 1997 geeft aanleiding tot een verandering van de voorrangsgerechtigde rechthebbende en/of van de bijslagtrekkende;
3. één van de vóór 1 oktober 1997 gescheiden ouders dient na die datum een verzoek tot herziening in.