Wanneer het kind meerderjarig of ontvoogd wordt, eindigt het ouderlijke gezag en bijgevolg ook de juridische fictie van het gemeenschappelijke gezin.
De kinderbijslaginstelling zal op dat ogenblik het recht op kinderbijslag opnieuw onderzoeken en de ouders vragen naar het verblijf van het kind.
Het meerderjarige kind woont hoofdzakelijk bij één van de ouders
De verblijfplaats van het kind geldt als criterium om zowel de voorrangsgerechtigde rechthebbende als de wettelijke bijslagtrekkende aan te duiden.
Het adres waarop het kind is ingeschreven in het Rijksregister (domicilie), wordt verondersteld zijn verblijfplaats te zijn.
Indien dit vermoeden niet strookt met de feiten, primeert de werkelijke verblijfplaats.
De kinderbijslag wordt uitbetaald aan de ouder bij wie het kind woont.
Het meerderjarige kind woont afwisselend en even lang bij beide ouders (gelijkmatig verdeelde huisvesting)
Voor een minderjarig kind past de kinderbijslaginstelling de juridische fictie van het gemeenschappelijke gezin toe wanneer er sprake is van co-ouderschap of gelijkmatig verdeelde huisvesting.
Die juridische fictie vervalt in principe wanneer het kind meerderjarig wordt.
Verblijft het meerderjarige kind echter verder afwisselend én even lang bij elke ouder, dan kan de juridische fictie toch verder worden toegepast.
De moeder blijft bijslagtrekkende, tenzij de vader op zijn vraag de hoedanigheid van bijslagtrekkende verkreeg.
Deze oplossing geldt ook wanneer het kind op kamers woont zonder er gedomicilieerd te zijn, na grootgebracht te zijn in de regeling van gelijkmatig verdeelde huisvesting.
De ouders moeten de kinderbijslaginstelling een document (formulier L) bezorgen waarin ze beiden de gelijkmatig verdeelde huisvesting bevestigen.