Situatie
Vooraleer de jongere meerderjarig werd, besliste de jeugdrechter dat het één derde betaald moest worden op de spaarrekening van de jongere. Overeenkomstig de onderrichtingen van de ministeriële omzendbrief 509 betaalde het kinderbijslagfonds verder op deze spaarrekening, na de meerderjarigheid, aangezien het kind verder geplaatst was in een instelling.
Het gebeurt echter dat het fonds bericht krijgt, dat de spaarrekening wordt afgesloten door de jongere wanneer deze meerderjarig is.
Het één derde zal dan betaald worden aan de jongere. Wordt hierdoor de berekeningswijze van het één derde en twee derden gewijzigd?
Advies
In 2001 beantwoordde de bevoegde ambtenaar van het Federaal Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu, deze vraag.
De berekeningswijze wijzigt hierdoor naar deze, voorzien bij betaling van één derde aan een natuurlijk persoon (Art. 70bis AKBW, van toepassing sedert 1 oktober 1997).
De berekeningswijze overeenkomstig Art. 70bis AKBW, van toepassing voor 1 oktober 1997, bij één derde op een spaarrekening stopt bij de opheffing van de spaarrekening.
Rechtvaardiging
Om het één derde aan het kind zelf te betalen, dient het een ander adres te hebben dan diegene die zich nog om hem of haar bekommert.
Voorbeeld: wanneer een rechtgevend kind geboren in 1960 nog gedomicilieerd is bij zijn moeder en geplaatst is, wordt het één derde aan haar betaald.
Is de rechtgevende gedomicilieerd in de instelling, wordt het één derde aan hem of haar betaald.
Als er een voogd is aangeduid omdat de jongere onbekwaam is om zijn of haar goederen te beheren, zal deze het één derde ontvangen maar de jongere zelf blijft in dat geval wel de "wettelijke bijslagtrekkende" in de kinderbijslagregeling.
Bij betaling van achterstallige kinderbijslag dient de overeenkomstige berekeningsmethode te worden gebruikt voor de periode voor en na de datum van opheffing van de spaarrekening.