In toepassing van de M0 190 van 6 maart 1963 - deel A, I - wordt het kind dat tijdelijk buiten het Rijk verblijft dan wanneer het normaal met zijn ouders in België woont, niet beschouwd als opgevoed buiten het Rijk gedurende deze periode van het verblijf in het buitenland. Onder "tijdelijk verblijf" wordt verstaan een verblijf in het buitenland dat, in één of verscheidene keren, geen twee maanden in de loop van het zelfde kalenderjaar overschrijdt.
Deze onderrichting is ook toepasselijk ingeval een kind geboren wordt in het buitenland dan wanneer de ouders normaal in België wonen. Om een continuïteit in de "woonplaats" in België te verzekeren is het nochtans vereist dat het verblijf van de moeder en van het kind in het buitenland geen twee maanden te boven gaat.
Vermits dit kind geacht wordt opgevoed te worden in België bestaat recht op kinderbijslag en kraamgeld.
Een individuele afwijking op grond van artikel 52, eerste lid, G.W., tot het bekomen van kinderbijslag en van kraamgeld moet bijgevolg enkel aangevraagd worden indien het tijdelijk verblijf de bedoelde twee maanden overschrijdt.
Voor de werknemers op wie de Verordening 1408/71 van toepassing is, bestaat voor de kinderen geboren op het grondgebied van één van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen recht op kinderbijslag overeenkomstig artikel 73 of 74 van deze Verordening.
Vermits nochtans het kraamgeld niet is opgenomen in het materieel toepassingsgebied van Verordening 1408/71, bestaat er geen recht op kraamgeld voor deze kinderen.
Zoals hierboven is gesteld kan binnen de perken van bovenbedoelde periode van twee maanden evenwel het kraamgeld toegekend worden ten behoeve van deze kinderen van ouders die normaal in België wonen.