I. Onderhavige omzendbrief regelt de wijze waarop de vermindering die krachtens artikel 60, §1 en § 2, S.W.K.L., toegepast moet worden, dient te geschieden. Het betreft gevallen waarin een recht op gezinsbijslag toegekend wordt in samenloop met andere Belgische of buitenlandse wets- of reglementsbepalingen en waarin de gezinsbijslag toegekend op grond van de S.W.K.L. verminderd moet worden met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard krachtens die andere wets- of reglementsbepalingen.
II. Volgens de tekst van artikel 60, § 1, S.W.K.L., wordt "(...) het bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere buitenlandse wets- of reglementsbepalingen of krachtens regelen van toepassing op het personeel van een volkenrechtelijke instelling (...)".
Krachtens §2 van ditzelfde artikel wordt"(...) het bedrag van de gezinsbijslag verminderd met het bedrag van de uitkeringen van dezelfde aard waarop ten behoeve van een rechtgevend kind aanspraak kan worden gemaakt bij toepassing van andere Belgische wets- of reglementsbepalingen (...)".
III. Uit de geciteerde bepalingen moet afgeleid worden dat de vermindering op basis van een vergelijking per rechtgevend kind dient te geschieden. Het recht op kinderbijslag moet immers beschouwd worden als een recht dat toekomt aan en rechtstreeks verbonden is met de feitelijke toestand waarin het rechtgevend kind zich bevindt.
De bepalingen in verband met de rangregeling en de betaling van de basiskinderbijslag voor een groep kinderen beletten inderdaad niet dat het effectief recht op kinderbijslag vastgesteld moet worden per rechtgevend kind. Dit blijkt o.a. ook uit artikel 40, S.W.K.L., waarin de verlening van de maandelijkse bijslag ten behoeve van de rechtgevende kinderen gespecifieerd wordt naar elk rechtgevend kind. De groepering van de kinderbijslag verhindert m.a.w. niet dat elk kind afzonderlijk rechtgevend is op een hem eigen specifiek bedrag.
IV. Er zijn nog gewezen op het feit dat de vergelijking per rechtgevend kind momenteel reeds gebeurt in situaties waarop de richtlijnen van de Europese verordening van toepassing zijn. Het bedrag van het te betalen verschil wordt, overeenkomstig Beslissing nr. 147 van 10 oktober 1990 van de Administratieve Commissie van de Europese Gemeenschappen voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers, vastgesteld door vergelijking per maand van het voor elk gezinslid afzonderlijk in het woonland toegekende bedrag enerzijds en dat verschuldigd door de Belgische wettelijke regeling anderzijds.
V. Op basis van het bovenstaande lijkt het dan ook aangewezen om de verrekening van de Belgische kinderbijslag krachtens artikel 60, § 1 en § 2 te laten geschieden per rechtgevend kind.
Deze werkwijze moet eveneens gevolgd worden in gevallen waarin overgegaan zou moeten worden tot een proportionele verdeling (artikel 70bis S.W.K.L.). In dit laatste geval komt aan elk rechtgevend kind uiteindelijk een hem specifiek bedrag toe - bij een proportionele verdeling is dit een welbepaald deel van de globaal te verdelen kinderbijslag -, waardoor een verrekening (met de andere Belgische of buitenlandse bijslag) zoals hierboven voorgesteld niet belemmerd wordt. Het komt er dus op aan om de S.W.K.L. integraal en exhaustief toe te passen en per rechtgevend kind het bedrag te berekenen dat hem toekomt. Daarna kan overgegaan worden tot de vergelijking per kind met het bedrag van de andere uitkeringen van dezelfde aard.
VI. VOORBEELD
Een gezin woont in België en is samengesteld uit de vader, de moeder en vijf rechtgevende kinderen. De vader werkt in Nederland en de moeder is invalide.
Nederland exporteert de kinderbijslag in toepassing van het artikel 73 van Verordening nr. 1408/71 (E.E.G.). De Belgische bijslag wordt toegekend in toepassing van de S.W.K.L., valt niet onder het toepassingsgebied van de verordeningen en is bijgevolg niet bij voorrang verschuldigd. De Nederlandse bijslag is bij voorrang verschuldigd, de Belgische per verschil.
In Nederland kunnen de volgende bedragen worden toegekend:
voor kind A: 7.428 BEF
voor kind B: 4.801 BEF
voor kind C: 4.801 BEF
voor kind D: 4.801 BEF
voor kind E: 2.627 BEF
_________________________________________________
TOTAAL 24.458 BEF
Overeenkomstig de Belgische wetgeving zijn de onderstaande bedragen verschuldigd (basisbijslag + leeftijdsbijslag):
voor kind A: 3.978 BEF
voor kind B: 6.373 BEF
voor kind C: 8.397 BEF
voor kind D: 8.397 BEF
voor kind E: 7.044 BEF
_________________________________________________
TOTAAL 34.189 BEF
De verschilbetaling gebeurt als volgt:
voor kind A: 3.978 - 7.428 = nihil BEF
voor kind B: 6.373 - 4.801 = 1.572 BEF
voor kind C: 8.397 - 4.801 = 3.596 BEF
voor kind D: 8.397 - 4.801 = 3.596 BEF
voor kind E: 7.044 - 2.627 = 4.417 BEF
_________________________________________________
TOTAAL 13.181 BEF
Het gezin zal in totaal bijgevolg ontvangen:
- van de Nederlandse gezinsbijslaginstelling: 24.458 BEF
- van het Belgische kinderbijslagfonds: 13.181 BEF
Het spreekt vanzelf dat de evolutie binnen het gezin nauwkeurig dient opgevolgd te worden. Daarbij moet ook speciale aandacht geschonken worden aan de situaties waarin bepaalde kinderen in het ene land wél, doch in het andere land (nog) niet rechtgevend zijn op kinderbijslag. Een verandering in hun toestand kan gevolgen hebben op het bedrag dat toegekend moet worden aan de andere kinderen in functie van hun rang.
VII. OMZETTEN VAN DE BEDRAGEN
Voor het omzetten van de bedragen die in het buitenland werden uitgekeerd, worden de omrekeningskoersen van de munteenheden gebruikt in toepassing van V.O. (E.E.G.) nr. 2615/79 van de Raad, zoals deze trimestrieel medegedeeld worden via de bijlage 7 bij de C.O. nr. 949 van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers.
VIII. INWERKINGTREDING
Deze omzendbrief treedt onmiddellijk in werking en heeft terugwerkende kracht binnen de grenzen van de verjaring voorgeschreven bij artikel 120 S.W.K.L. De reeds uitgevoerde betalingsverrichtingen behoeven niet te worden herzien.
IX. OPHEFFINGSBEPALINGEN
Het advies KC 132/6642 d.d. 3 juli 1973 van de vroegere Commissie van Advies inzake Betwiste Zaken wordt opgeheven.