Bovenvermeld koninklijk besluit van 9 februari 2010 wijzigt artikel 12 van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 dat de voorwaarden bepaalt waaraan de activiteiten van een jongere met een handicap of de eruit voortvloeiende sociale uitkering dienen te voldoen, opdat deze jongere de bijkomende bijslag van artikel 47 van de samengeordende wetten zou kunnen behouden.
Inhoudelijk wordt de bestaande categorie van toegelaten activiteiten in hoofde van een jongere met een handicap en eruit voortvloeiende sociale uitkering bevestigd, terwijl er een nieuwe categorie wordt toegevoegd.
De reeds bestaande categorie is de volgende:
- de jongere oefent een activiteit uit die geen aanleiding geeft tot verzekeringsplicht ingevolge één van de regelingen van sociale zekerheid;
- de jongere oefent een activiteit uit in het raam van een arbeidsovereenkomst gesloten met een door de hiertoe bevoegde overheden erkende beschutte werkplaats, sociale werkplaats of bedrijf voor aangepast werk;
- de jongere oefent een activiteit uit in uitvoering van een leerovereenkomst of leerverbintenis zoals bedoeld in artikel 62, §2, van de samengeordende wetten die geen aanleiding geeft tot de toekenning van een loon dat meer bedraagt dan het bedrag vastgesteld in uitvoering van dit artikel 62, §2.
► de jongere mag geen sociale uitkering genieten bij toepassing van een Belgische of een buitenlandse regeling betreffende arbeidsongeschiktheid of onvrijwillige werkloosheid, die haar oorsprong vindt in de uitoefening van een activiteit, behalve deze bedoeld onder de drie bovenvermelde gevallen.
De nieuwe toegevoegde categorie is de volgende:
Een jongere met een handicap voldoet aan de toekenningsvoorwaarden bepaald bij of krachtens artikel 62 van de samengeordende wetten.
Het betreft de jongere:
- tot 31 augustus van het kalenderjaar in de loop waarvan hij de leeftijd van 18 jaar bereikt (§1);
- die leerjongen of leermeisje is (§2);
- die onderwijs volgt, een stage vervult om in een ambt te worden benoemd of een vorming doorloopt waarvoor in het "bachelor-master"-systeem studiepunten worden toegekend en geen lessen dienen te worden gevolgd (§3);
- die regelmatig een verhandeling voorbereidt bij het einde van hogere studiën (§4);
- die ingeschreven is als werkzoekende (§5);
Deze toekenningsvoorwaarden hebben desgevallend betrekking op de leeftijdsgrens, de vorming, het inkomensplafond, de tijdsduur van de activiteit en de sociale uitkering.
Ten aanzien van de jongere bepaald in artikel 62, §1 worden geen voorwaarden gesteld ten aanzien van vorming, inkomensplafond, tijdsduur van de activiteit of sociale uitkering.
Een jongere met een handicap zal bijgevolg tot 31 augustus van het kalenderjaar in de loop waarvan hij de leeftijd van 18 jaar bereikt, onbegrensd een activiteit kunnen uitoefenen en de bijkomende bijslag van artikel 47 van de samengeordende wetten behouden.
Op basis van deze nieuwe toegevoegde categorie zullen jongeren met een handicap tot 21 jaar op dezelfde wijze rechtgevend zijn op de bijkomende bijslag van voormeld artikel 47 als de jongeren zonder handicap rechtgevend zijn op de gewone kinderbijslag.
De inwerkingtreding van deze nieuwe maatregel:
Het voormeld koninklijk besluit van 9 februari 2010 treedt in werking op1 januari 2010.
Vanuit de Directie Controle van de RKW werd op 13 juli 2009 aan de kinderbijslaginstellingen het volgend bericht medegedeeld:
"Mogen wij u vragen om alle gevallen waarin uw kinderbijslaginstelling vanaf 1 juli 2009 een negatieve beslissing neemt over het recht op bijkomende bijslag voor kinderen met een aandoening wegens de uitoefening van een niet-toegelaten activiteit te noteren, zodat u ze met terugwerkende kracht tot 1 juli 2009 kan herzien, zodra de gewijzigde bepalingen in het Belgisch Staatsblad gepubliceerd zijn."
Daar de uiteindelijke inwerkingtreding bepaald werd op 1 januari 2010, dient dit bericht te worden geïnterpreteerd rekening houdend met deze laatste datum.
De toepassing van artikel 48 van de samengeordende wetten
Wanneer een recht op de bijkomende kinderbijslag overeenkomstig artikel 47 van de samengeordende wetten ontstaat door de verruiming die door het voormeld KB van 9 februari 2010 wordt ingevoerd, dan dient voor de maand van inwerkingtreding, namelijk januari 2010, artikel 48, vijfde lid, v an de samengeordende wetten te worden toegepast. De betreffende verruiming dient immers te worden beschouwd als een nieuw voordeel dat wordt ingesteld door of krachtens de wet.
Voorbeelden:
- Een jongere met een handicap voldoet in december 2009 aan de voorwaarden van artikel 62, § 3, van de samengeordende wetten maar niet aan artikel 12 (oude versie) van het voormeld KB van 3 mei 1991.
In december 2009 is er bijgevolg geen recht op de bijkomende kinderbijslag bepaald in artikel 47 van dezelfde wetten. In januari 2010 blijft deze jongere voldoen aan de voorwaarden van voormeld artikel 62, § 3 waardoor hij nu ook voldoet aan voormeld artikel 12 (nieuwe versie). Bij toepassing van artikel 48, vijfde lid, van dezelfde wetten is de bijkomende kinderbijslag verschuldigd vanaf de maand januari 2010.
***
- Indien een jongere met een handicap tijdens het eerste trimester van 2010 niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 62, § 3, van dezelfde wetten wegens een tewerkstelling van meer dan 240 uren, terwijl hij tijdens het tweede trimester van 2010 hieraan wel voldoet, dan zal bij toepassing van artikel 48, vierde lid, van dezelfde wetten de bijkomende kinderbijslag verschuldigd zijn vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze tijdens welke de " gebeurtenis" zich heeft voorgedaan, namelijk vanaf de maand mei 2010
In dit geval is er geen toepassing van artikel 48, vijfde lid, van dezelfde wetten daar de jongere in de maand dat het nieuw voordeel bij of krachtens de wet werd ingesteld, namelijk januari 2010, niet voldeed aan de voorwaarden.
*
* *
IN 'T KORTVerruiming van toegelaten activiteiten in hoofde van een persoon met een handicap - Wijziging van artikel 12 van het KB van 3 mei 1991
- Bevestiging van de bestaande categorie en toevoeging van nieuwe categorie die beantwoordt aan artikel 62 van de samengeordende wetten.
Ik vraag u om deze omzendbrief ter kennis te brengen van uw uitvoeringsdiensten en desgevallend mee te delen aan de openbare instellingen, welke onder uw voogdij staan en welke zelf de kinderbijslag uitbetalen aan hun personeel. |