Voormeld koninklijk besluit voert met ingang van 1 mei 2003 een nieuwe regeling in met betrekking tot de kinderbijslag voor kinderen met een aandoening die geboren zijn na 1 januari 1996 (hoofdstuk III- afdeling I).
De hervorming vormt een radicale breuk met het verleden. In de oude regeling moet het kind ten minste 66% lichamelijk of geestelijk ongeschikt zijn. Dit instapcriterium wordt afgeschaft omdat het meebrengt dat kinderen met een eerder matige handicap ondanks de ernstige gevolgen ervan voor hun familiale omgeving niet de vereiste 66% ongeschiktheid behalen. Daarenboven brengt een goede verzorging door de ouders soms met zich mee dat de ongeschiktheid daalt onder de vereiste 66%.
In de nieuwe regeling worden de gevolgen van de aandoening gemeten. Het gaat hierbij om de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid (pijler 1), de activiteit en participatie van het kind (pijler 2) en de gevolgen voor de familiale omgeving (pijler 3). Er gelden voortaan twee instapcriteria : ofwel behaalt men ten minste 6 punten in de drie pijlers samen ofwel behaalt men ten minste 4 punten in pijler 1.
Onder de voorwaarden bepaald in hoofdstuk III, afdeling II,zal ten aanzien van de kinderen die geboren zijn na 1 januari 1996 toch het koninklijk besluit van 3 mei 1991 worden toegepast voor een periode na 30 april 2003. De toepassing van de oude regeling gebeurt in een aantal situaties die als kenmerk hebben dat er op 30 april 2003 een lopende beslissing is die een ambtshalve herziening plant met uitwerking na 30 april 2003. De oude regeling kan toegepast worden tot maximaal drie jaar vanaf de datum van de ambtshalve herziening.
Voor de kinderen geboren uiterlijk op 1 januari 1996 wordt de oude regeling van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 bevestigd (hoofdstuk II - KB van 28 maart 2003), met uitzondering van de procedureregels die vanaf 1 mei 2003 gewijzigd worden.
De nieuwe procedureregels zijn opgenomen in hoofdstuk IV. Zij gelden voor alle kinderen met een aandoening, ongeacht hun leeftijd.
I. KINDEREN GEBOREN UITERLIJK OP 1 JANUARI 1996 (hfdst. II, IV en V - KB 28.3.2003)
In hoofdstuk II (art. 2 tot 5) wordt de regeling van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 bevestigd voor de kinderen geboren uiterlijk op 1 januari 1996.
- Als instapdrempel geldt een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van minimum 66%. De ongeschiktheid wordt vastgesteld aan de hand van de Officiële Belgische schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit, goedgekeurd bij regentbesluit van 12 februari 1946, en de lijst van aandoeningen die gevoegd is bij het koninklijk besluit van 3 mei 1991;
- De percentagevermeerdering met 20% of 15%, bedoeld in art. 2, §5, van voormeld besluit blijft behouden (art. 2 - KB 28.3.2003)
- In functie van de graad van zelfredzaamheid van het kind worden de drie bedragen van de bijkomende bijslag toegekend (art. 3, § 2 - KB 28 maart 2003), namelijk:
- 326,65 EUR
- 357,56 EUR
- 382,23 EUR
- De toekenningsvoorwaarden blijven eveneens onveranderd (artikelen 3, § 1, 4 en 5 - KB 28 april 2003).
Hoofdstuk IV (art. 19 tot 24) bevat de procedureregels die op een aantal belangrijke punten een wijziging inhouden ten opzichte van de oude procedureregels uit het koninklijk besluit van 3 mei 1991. Deze nieuwe procedureregels gelden zowel voor de kinderen geboren uiterlijk op 1 januari 1996 als voor de kinderen geboren na 1 januari 1996 en worden infra besproken.
Hoofdstuk V (art. 25 tot 30) bevat de overgangs- en slotbepalingen. Het nieuw koninklijk besluit treedt in werking op 1 mei 2003 (art. 28). Ten aanzien van de kinderen geboren uiterlijk op 1 januari 1996 is het besluit van toepassing op :
- De aanvragen ingediend na 30 april 2003;
- De ambtshalve herzieningen waarvan de uitwerking aanvangt na 30 april 2003.
**Figuur niet opgenomen**
II. KINDEREN GEBOREN NA 1 JANUARI 1996 (hfdst. III, IV en V - KB 28.3.2003)
A. NIEUWE REGELING - DE VASTSTELLING VAN DE GEVOLGEN VAN DE AANDOENING VAN HET KIND (hfdst. III, afd. I - art. 6 tot 10)
De nieuwe regeling die ingevoerd wordt voor de kinderen geboren na 1 januari 1996, is gebaseerd op de gevolgen van de aandoening die bestaan uit de hierna volgende drie pijlers. Aan de hand van de medisch-sociale schaal, die bijlage 1 vormt bij het koninklijk besluit van 28 maart 2003, worden er punten toegekend binnen elke pijler.
Pijler 1. "de gevolgen voor het kind op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind" wordt gemeten aan de hand van de Officiële Belgische Schaal ter bepaling van de graad van invaliditeit en de Lijst van pediatrische aandoeningen, die bijlage 2 vormt bij het koninklijk besluit van 28 maart 2003 (art. 7). De meting steunt op de volgende principes.
- Aan de Lijst wordt expliciet voorrang verleend boven de Schaal.
- De regels betreffende de raming van een meervoudige ongeschiktheid (de zogenaamde regel van Balthazar) en de rationele ramingswijze blijven van toepassing.
- De percentagevermeerdering met 20 of 15 % bedoeld in artikel 2, § 5 van het KB van 3 mei 1991 wordt hier niet behouden gelet op de invoering van pijler 3.
- In functie van het percentage lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid worden de volgende punten toegekend in pijler 1 :
-0% tot 24% : 0 punten
-25% tot 49 % : 1 punt
-50% tot 65% : 2 punten
-66% tot 79% : 4 punten
-80% tot 100% : 6 punten
Pijler 2. "de gevolgen voor het kind op het vlak van de activiteit en de participatie van het kind" wordt gemeten aan de hand van de volgende vier functionele categorieën :
- leren, opleiding en sociale integratie;
- communicatie;
- mobiliteit en verplaatsing;
- zelfverzorging.
Pijler 3. "de gevolgen voor de familiale omgeving van het kind" vormt het meest vernieuwende element van de hervorming. Voortaan worden immers de inspanningen van de familiale omgeving van het kind in aanmerking genomen. Het betreft :
- De opvolging van de behandeling thuis;
- De verplaatsing voor medisch toezicht en behandeling;
- De aanpassing van het leefmilieu en leefwijze.
In de nieuwe regeling gelden de volgende principes :
- De gevolgen van de aandoening worden uitgedrukt in een aantal punten.
- In pijler 1 worden, in functie van het percentage ongeschiktheid, maximaal 6 punten toegekend. In pijler 2 worden maximaal 12 punten toegekend. Wegens het groot belang van pijler 3 worden de in deze pijler behaalde punten vermenigvuldigd met twee. In pijler 3 kunnen dus maximaal 18 punten (9 punten x 2) toegekend worden.
- Het eindresultaat van de meting wordt bekomen door samentelling van de punten toegekend in de drie pijlers.
- De vroegere instapdrempel van minimum 66% ongeschiktheid wordt vervangen door twee instapdrempels (art. 6, § 3 - KB 28.3.2003) : ofwel behaalt men ten minste 6 punten in de drie pijlers samen, ofwel behaalt men 4 punten in pijler 1, hetgeen overeenkomt met minstens 66% ongeschiktheid. Op die wijze zullen kinderen die niet of onvoldoende scoren in de tweede en derde pijler doch ten minste 66% ongeschiktheid vertonen, toch in het nieuwe stelsel worden opgenomen.
- De drie bedragen van de bijkomende bijslag worden in het nieuwe stelsel vervangen door 6 bedragen (art. 8, § 2), namelijk :
-63,67 EUR indien minimum 6 en maximum 8 punten worden gescoord, of indien in pijler 1 minimum 4 punten worden gescoord en voor de drie pijlers samen maximum 8 punten;
-159,18 EUR indien minimum 9 en maximum 11 punten worden gescoord;
-265,30 EUR indien minimum 12 en maximum 14 punten worden gescoord;
-371,42 EUR indien minimum 15 en maximum 17 punten worden gescoord;
-397,95 EUR indien minimum 18 en maximum 20 punten worden gescoord;
-424,48 EUR indien meer dan 20 punten worden gescoord.
- De toekenningsvoorwaarden voor de kinderbijslag (art. 56septies en 63) en de bijkomende bijslag (art. 47) blijven onveranderd (art.8, §1, 9 en 10 - KB 28.3.2003)
Het koninklijk besluit van 28 maart 2003 treedt in werking op 1 mei 2003. Ten aanzien van de kinderen geboren na 1 januari 1996 is het besluit van toepassing op :
- De aanvragen ingediend na 30 april 2003;
- De aanvragen die ingediend worden in de loop van de maand april 2003; overeenkomstig artikel 25 dienen deze aanvragen beschouwd te worden als aanvragen ingediend op 1 mei met dien verstande dat artikel 16 dient te worden toegepast ;
- De ambtshalve herzieningen waarvan de uitwerking aanvangt na 30 april 2003.
**Figuur niet opgenomen**
B.DE DUBBELE EVALUATIE (Hoofdstuk III, afdeling II - art. 13 tot 18).
Hoofdstuk III, afdeling II bepaalt onder welke voorwaarden de oude regeling van het koninklijk besluit van 3 mei 1991 voor een bepaalde periode na 30 april 2003 kan worden toegepast voor de kinderen die geboren zijn na 1 januari 1996, waarop overeenkomstig hoofdstuk III, afdeling I, de nieuwe regeling zou moeten toegepast worden.
In een aantal situaties zal toepassing gemaakt worden van de oude regeling indien zij voordeliger is dan de toepassing van de nieuwe regeling. Het uitgangspunt bij deze situaties is dat er op 30 april 2003 een lopende beslissing is die een ambtshalve herziening plant met uitwerking na 30 april 2003. De oude regeling kan desgevallend worden toegepast tot maximaal drie jaar vanaf de datum van de geplande ambthalve herziening. De oude regeling wordt beschouwd als voordeliger dan de nieuwe regeling indien zij aanleiding geeft tot een hoger bedrag of indien enkel de toepassing van de oude regeling een recht tot stand kan brengen voor het kind.
Hiertoe zal toepassing gemaakt worden van de dubbele evaluatie. Dit wil zeggen dat de geneesheer van de Bestuursdirectie op vraag van de ins telling in welbepaalde situaties voor éénzelfde periode evalueert zowel volgens de oude regeling (vaststelling van enerzijds de ongeschiktheid volgens de OBSI en de oude Lijst der aandoeningen en anderzijds de zelfredzaamheid) als volgens de nieuwe regeling (vaststelling van de gevolgen van de aandoening). Wanneer het resultaat van de dubbele evaluatie medegedeeld is aan de instelling, zal deze laatste kunnen bepalen welke regeling het meest voordelig is voor het kind. Indien de oude regeling voordeliger is, zal de kinderbijslaginstelling deze toepassen gedurende een bepaalde periode na 30 april 2003.
Belangrijke opmerking : op aanvragen voor kinderen geboren na 1 januari 1996 die beschouwd worden als "nieuwe aanvragen" in de zin van artikel 13, eerste lid, kan de dubbele evaluatie niet worden toegepast. Op deze aanvragen wordt sowieso de nieuwe regeling (hfdst. III, afdeling I) toegepast voor de periode na 30 april 2003. Indien een nieuwe aanvraag betrekking heeft op een periode vóór 1 mei 2003, wordt voor deze periode toepassing gemaakt van de oude regeling.
B.1 - NIEUWE AANVRAGEN : GEEN TOEPASSING VAN DE DUBBELE EVALUATIE
Nieuwe aanvragen in de zin van artikel 13 zijn aanvragen die beantwoorden aan de volgende voorwaarden :
1.de aanvraag wordt ingediend na 30 april 2003;
2.op de datum van de aanvraag is er geen uitwerking van een beslissing genomen ingevolge:
- Een aanvraag ingediend vóór 1 mei 2003
- Een ambtshalve herziening met uitwerking vóór 1 mei 2003.
Sommige aanvragen kunnen niet beschouwd worden als nieuwe aanvraag hoewel zij beantwoorden aan de beide voorwaarden. Het gaat om de hierna volgende uitzonderingen, die dus eventueel kunnen aanleiding geven tot de dubbele evaluatie.
Uitzondering 1
Na een negatieve beslissing ingevolge een aanvraag vóór 1 april 2003 wordt er een vonnis gewezen door de arbeidsrechtbank. Dit vonnis creëert een geldigheid voor een periode waarin de datum van een aanvraag ingediend na 30 april 2003 valt. Laatstgenoemde aanvraag zal niet mogen beschouwd worden als een nieuwe aanvraag omdat het vonnis een geldigheid creëert op de datum van de aanvraag. Overeenkomstig artikel 13, tweede lid moet artikel 16 (zie infra : situatie 1) worden toegepast op deze aanvraag. Bijgevolg moet de dubbele evaluatie toegepast worden.
Uitzondering 2
De aanvraag valt onder de toepassing van artikel 15, § 3. Bijgevolg kan zij eventueel aanleiding geven tot de dubbele evaluatie.
Vb. Er wordt beslist over een aanvraag ingediend op 1 maart 1998 (KB 3 mei 1991). De einddatum van de beslissing is 30 november 2003. Op de ambtshalve herziening is artikel 14 van toepassing. Na de ambtshalve herziening wordt op 1 februari 2004 een aanvraag ingediend. Deze aanvraag valt onder de toepassing van artikel 15, § 3 (zie infra : situatie 3 B) en mag dus niet beschouwd worden als een nieuwe aanvraag, ondanks het feit dat op de datum van deze aanvraag de beslissing ingevolge de aanvraag van 1 maart 1998 geen uitwerking meer had.
Uitzondering 3
De aanvraag valt onder de toepassing van artikel 17. Bijgevolg kan zij eventueel aanleiding geven tot de dubbele evaluatie.
Vb. Er wordt beslist over een aanvraag ingediend op 1 maart 1998 (KB 3 mei 1991). De einddatum van de beslissing is 30 november 2003. Op 1 juni 2003 wordt reeds een aanvraag ingediend. Op de beslissing over deze aanvraag is artikel 16 van toepassing. Naderhand wordt opnieuw een aanvraag ingediend.
Deze aanvraag valt onder de toepassing van artikel 17 (zie infra : situatie 4 B) en mag derhalve niet beschouwd worden als een nieuwe aanvraag, ondanks het feit dat op de datum van de aanvraag de beslissing ingevolge de aanvraag van 1 maart 1998 geen uitwerking meer had.
Uitzondering 4
De aanvraag is een aanvraag die ingediend wordt na een aanvraag ingediend in de maand april 2003 en valt derhalve onder de toepassing van artikel 17. Bijgevolg kan zij eventueel aanleiding geven tot de dubbele evaluatie.
Vb. Er wordt beslist over een aanvraag ingediend op 1 april 2003. Op deze aanvraag is artikel 16 van toepassing (zie infra : situatie 2). Op de aanvraag die naderhand op 1 februari 2004 wordt ingediend is artikel 17 van toepassing, zelfs indien de beslissing ingevolge de aanvraag van 1 april 2003 geen uitwerking meer heeft (negatieve beslissing).
B. 2 - SITUATIES MET DUBBELE EVALUATIE
SITUATIE 1 - artikel 13, tweede lid, in fine (toepassing van artikel 16)
NA EEN NEGATIEVE BESLISSING INGEVOLGE EEN AANVRAAG VÓÓR 1 APRIL 2003 WORDT ER EEN VONNIS GEWEZEN DOOR DE ARBEIDSRECHTBANK. DIT VONNIS CREËERT EEN GELDIGHEID VOOR EEN PERIODE WAARIN DE DATUM VAN EEN AANVRAAG NA 30 APRIL 2003 VALT
Er werd een negatieve beslissing (< 66% ongeschiktheid) genomen met toepassing van het KB van 3 mei 1991 ten aanzien van een aanvraag vóór 1 april 2003 of ter gelegenheid van een ambtshalve herziening met aanvang uitwerking vóór 1 mei 2003. Tegen de negatieve beslissing werd beroep ingesteld bij de arbeidsrechtbank, die beslist tot een ongeschiktheid van ten minste 66 %. Tijdens de periode van de geldigheid van de gerechtelijke beslissing wordt er na 30 april een herzieningsaanvraag ingediend.
De volgende regels gelden voor voormelde aanvraag na 30 april 2003 :
- de aanvraag kan niet beschouwd worden als een nieuwe aanvraag;
- op deze aanvraag is artikel 16 van toepassing, zodat de geneesheer de dubbele evaluatie dient toe te passen voor de periode na 30 april 2003. Voor de gevolgen ten aanzien van de instelling, zie infra (situatie 4 A).
- voor de bepaling van de uiterste limietdatum voor de toepassing van de oude regeling, wordt evenwel uitgegaan van de einddatum van de ongeschiktheid van minimum 66% die vastgesteld is door het vonnis (einddatum + 3 jaar).
Op de aanvragen en ambtshalve herzieningen na deze aanvraag wordt artikel 17 toegepast (zie infra - situatie 4B).
Voorbeeld van situatie, waarop artikel 16 wordt toegepast.
Op 1 maart 2003 wordt een aanvraag ingediend die resulteert in een negatieve beslissing (<66% ongeschiktheid), waartegen beroep wordt ingesteld bij de arbeidsrechtbank. Op 1 juni 2003 wordt een herzieningsaanvraag ingediend. Bij vonnis van 1 december 2003 wordt de ongeschiktheid vastgesteld op 66 % vanaf 1 januari 2003 tot 30 april 2004. Op de herzieningsaanvraag van 1 juni 2003 is het KB van 28 maart 2003 van toepassing, en meer in het bijzonder artikel 16 (art. 13, tweede lid). De dubbele evaluatie dient te gebeuren vanaf 1 mei 2003. De oude regeling kan maximaal toegepast worden tot 30 april 2007 (30 april 2004 + 3 jaar).
Aangezien er nog geen vonnis was op de datum van de aanvraag heeft de kinderbijslaginstelling op dat ogenblik een aanvraag gedaan tot medische vaststelling van de gevolgen van de aandoening en heeft zij, indien voldaan was aan de voorwaarden, uitbetaald bij toepassing van de nieuwe regeling. Zodra de instelling kennis krijgt van het vonnis waarbij een ongeschiktheid van 66% vastgesteld wordt, dient zij de toestand te regulariseren.
SITUATIE 2 - artikel 25 (toepassing van artikel 16)
ER WORDT EEN AANVRAAG INGEDIEND BIJ DE INSTELLING IN DE LOOP VAN DE MAAND APRIL 2003
De volgende regels worden toegepast op elke aanvraag die in de loop van de maand april 2003 ingediend wordt bij de instelling voor een kind geboren na 1 januari 1996.
- Op deze aanvraag is artikel 16 van toepassing. Bijgevolg dient de geneesheer de dubbele evaluatie toe te passen voor een periode na 30 april 2003 tot aan de einddatum van zijn beslissing. Voor de gevolgen ten aanzien van de kinderbijslaginstellingen, zie infra (situatie 4A).
- Uiterste limietdatum voor de toepassing van de oude regeling : na afloop van de periode van drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de ambthalve herziening. Het gaat hier om de ambtshalve herziening na 30 april 2003:
a.die gepland is in de voorgaande beslissing waarop het koninklijk besluit van 3 mei 1991 van toepassing is (d.i. ingevolge een aanvraag vóór 1 april 2003 of een ambtshalve herziening met aanvang uitwerking vóór 1 mei 2003);
b.die gepland is in de beslissing die zal genomen worden ingevolge de aanvraag ingediend in de loop van de maand april 2003, bij gebreke van een beslissing bedoeld in a.
Op de aanvragen en ambtshalve herzieningen na de aanvraag ingediend in de maand april 2003 wordt artikel 17 toegepast.
SITUATIE 3A - artikel 14
EEN AANVRAAG WERD INGEDIEND VÓÓR 1 APRIL 2003 (OF ER WAS EEN AMBTSHALVE HERZIENING MET AANVANG UITWERKING VÓÓR 1 MEI 2003) EN DE MEDISCHE BESLISSING DIE HIERUIT VOORTVLOEIT PLANT EEN "EERSTE AMBTSHALVE HERZIENING" OP EEN DATUM NA 30 APRIL 2003
In dergelijke gevallen kan desgevallend de oude regeling worden toegepast gedurende een periode na 30 april 2003 en dit tot maximaal drie jaar vanaf de datum van deze geplande ambtshalve herziening. Indien vóór deze geplande ambtshalve herziening een herzieningsaanvraag wordt ingediend na de datum van inwerkingtreding, waardoor de datum van de aanvankelijk geplande ambtshalve herziening wordt verschoven, blijft toch de aanvankelijk geplande datum het criterium voor de bepaling van de uiterste limietdatum voor de eventuele toepassing van de oude regeling.
Ten einde kort na de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 een massale indiening van herzieningsaanvragen, voorafgaand aan een reeds geplande ambtshalve herziening, welke de vlotte administratieve afhandeling zou kunnen verstoren, te voorkomen, wordt voorzien in volgende regels:
1. Bij een dergelijke eerste ambtshalve herziening na 30 april 2003 zal de geneesheer gedurende maximaal drie jaar (men mag immers niet verder teruggaan dan de datum van inwerkingtreding) voorafgaand aan deze ambtshalve herziening een evaluatie uitvoeren volgens de nieuwe regeling.
De kinderbijslaginstelling zal nagaan of de nieuwe regeling tijdens deze periode, geheel of gedeeltelijk, voordeliger is en in bevestigend geval het verschil bijbetalen.
Dit is een uitzondering op de algemene regel die stelt dat een ambtshalve herziening enkel uitwerking heeft voor de toekomst (art.23, derde lid).
2. Voor de periode ingaand vanaf de datum van de eerste ambtshalve herziening zal de geneesheer een dubbele evaluatie (oude regeling en nieuwe regeling) uitvoeren tot aan de datum van de volgende ambtshalve herziening die hij hierbij plant, indien deze datum gelegen is binnen een periode van drie jaar. Indien de datum van de volgende ambtshalve herziening echter meer dan drie jaar verwijderd is, zal na de periode van drie jaar enkel nog in de nieuwe regeling worden geëvalueerd.
De instelling betaalt volgens de regeling die het voordeligst is op de dag van de ambtshalve herziening.
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
SITUATIE 3 B - artikel 15
NIEUWE MEDISCHE BESLISSINGEN TIJDENS DE PERIODE NA DE "EERSTE AMBTSHALVE HERZIENING"
BELANGRIJKE BASISREGEL :
VAN ZODRA DE NIEUWE REGELING TIJDENS DE PERIODE VANAF DE DATUM VAN DE ?EERSTE AMBTSHALVE HERZIENING? (NA 30.4.2003) VOORDELIGER IS, KAN GEEN TOEPASSING MEER GEMAAKT WORDEN VAN DE OUDE REGELING
3 B.1 - OFWEL BETREFT HET EEN AMBTSHALVE HERZIENING (art. 15, § 2)
De geneesheer moet dan alleen naar de toekomst evalueren:
- Een dubbele evaluatie (oude regeling en nieuwe regeling) indien de nieuwe regeling nooit voordeliger was sinds de eerste ambtshalve herziening
De instelling betaalt volgens de regeling die het voordeligst is op de dag van deze eerste ambtshalve herziening;
**Figuur niet opgenomen**
Indien de oude regeling steeds het voordeligst is tussen de eerste ambtshalve herziening op 1.5.2007 en de tweede ambtshalve herziening op 1.5.2009, dient naar aanleiding van de tweede ambtshalve herziening op 1.5.2009 een dubbele evaluatie (naar de toekomst) te worden doorgevoerd. Dit kan echter slechts maximaal tot 3 jaar vanaf de eerste ambtshalve herziening, dus tot 30.4.2010.
- Alleen een evaluatie in de nieuwe regeling indien de nieuwe regeling wel ooit voordeliger was sinds de eerste ambtshalve herziening.
**Figuur niet opgenomen**
Indien de nieuwe regeling tussen de eerste ambtshalve herziening op 1.5.2007 en de tweede ambtshalve herziening op 1.5.2009 ooit het voordeligst was, dient naar aanleiding van de tweede ambtshalve herziening op 1.5.2009 alleen een evaluatie in de nieuwe regeling te worden doorgevoerd. Vermits de nieuwe regeling op 1.5.2007 het voordeligst is, kan voortaan alleen in de nieuwe regeling kinderbijslag worden toegekend.
3 B.2 - OFWEL BETREFT HET EEN AANVRAAG (art. 15, § 3)
In het raam van artikel 120 van de G.W. zal een mogelijke terugwerkende kracht worden verleend.
De geneesheer evalueert bijgevolg ook voor het verleden:
- Een deel van de terugwerkende kracht is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding (1.5.2003) De geneesheer evalueert alleen in de oude regeling (er kan bijvoorbeeld een hoger bedrag worden toegekend omwille van de graad van zelfredzaamheid).
De instelling betaalt desgevallend het verschil met wat eerder reeds werd toegekend;
- Wat de periode van de terugwerkende kracht betreft die gelegen is na de datum van inwerkingtreding tot de herzieningsaanvraag doet de geneesheer
* een dubbele evaluatie indien de nieuwe regeling nooit voordeliger was sinds de eerste ambtshalve herziening.
De instelling betaalt desgevallend het verschil met wat eerder reeds werd toegekend;
* alleen een evaluatie in de nieuwe regeling indien de nieuwe regeling wel ooit voordeliger was sinds de eerste ambtshalve herziening.
De geneesheer evalueert ook voor de toekomst:
* een dubbele evaluatie indien de nieuwe regeling nooit voordeliger was sinds de eerste ambtshalve herziening.
De instelling betaalt volgens de oude regeling op voorwaarde dat 1° de nieuwe regeling nooit voordeliger was sinds de eerste ambtshalve herziening en 2° dat de oude regeling op de dag van de herzieningsaanvraag de nieuwe regeling het voordeligst is.
BELANGRIJKE OPMERKING
Indien naar aanleiding van deze laatste herzieningsaanvraag zou blijken dat tijdens de periode tussen de eerste ambtshalve herziening en deze laatste herzieningsaanvraag de nieuwe regeling op een bepaald moment retroactief toch het voordeligst was, zal de nieuwe regeling worden toegepast met ingang van de datum van deze laatste herzieningsaanvraag en dus niet vanaf de datum waarop de nieuwe regeling retroactief het voordeligst werd; dit houdt een kleine correctie in van de basisregel onder de hoofding van situatie 3B.
* alleen een evaluatie in de nieuwe regeling indien de nieuwe regeling wel ooit voordeliger was sinds de eerste ambtshalve herziening
Indien een negatieve beslissing genomen is (< 66% ongeschiktheid én onvoldoende punten in de nieuwe regeling) betekent dit dat geen van beide regelingen voordeliger was. In het tweede voorbeeld stellen we derhalve vast dat voor de herzieningsaanvraag van 1.5.2007 de dubbele evaluatie dient toegepast te worden nadat een negatieve beslissing genomen werd bij de eerste ambtshalve herziening van 1.5.2005. In het derde voorbeeld daarentegen wordt bij de herzieningsaanvraag van 1.5.2007 de evaluatie in de nieuwe regeling toegepast, aangezien de nieuwe regeling reeds voordeliger was tussen de eerste ambtshalve herziening op 1.5.2005 en de herzieningsaanvraag.
In het laatste voorbeeld stellen we vast dat naar aanleiding van de tweede herzieningsaanvraag op 1.5.2007 de nieuwe regeling retroactief het voordeligst is tijdens de periode tussen de eerste ambtshalve herziening op 1.5.2005 en de eerste herzieningsaanvraag op 1.5.2006. De instelling betaalt het verschil met wat reeds uitbetaald werd in de oude regeling. Zelfs indien de oude regeling voordeliger zou zijn op 1.5.2007, dan nog zal vanaf 1.5.2007 de nieuwe regeling definitief zijn verworven.
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgnenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
SITUATIE 4 A - artikel 16
DE "EERSTE AMBTSHALVE HERZIENING" WORDT VOORAFGEGAAN DOOR EEN AANVRAAG TOT HERZIENING (NA 30.4.2003)
In het raam van artikel 120 van de S.W. zal een mogelijke terugwerkende kracht worden verleend aan deze aanvraag tot herziening.
De geneesheer evalueert bijgevolg ook voor het verleden:
- Een deel van de terugwerkende kracht is gelegen vóór de datum van inwerkingtreding (1.5.2003). Er is alleen een evaluatie in de oude regeling. De instelling betaalt desgevallend het verschil met wat reeds eerder werd toegekend;
- Wat de periode van de terugwerkende kracht betreft die gelegen is na de datum van inwerkingtreding tot de herzieningsaanvraag doet de geneesheer een dubbele evaluatie. De instelling betaalt desgevallend het verschil met wat reeds eerder werd toegekend.
De geneesheer evalueert voor de toekomst via een dubbele evaluatie
De instelling betaalt volgens de regeling die het voordeligst is op de dag van de herzieningsaanvraag (in plaats van op de dag van de eerste ambtshalve herziening - zie situatie 3A).
**Figuur niet opgenomen**
De eerste ambtshalve herziening na de datum van inwerkingtreding die aanvankelijk gepland was voor 1.5.2007 zal niet effectief plaats vinden daar naar aanleiding van de herzieningsaanvraag op 1.5.2005 in een nieuwe datum van ambtshalve herziening wordt voorzien. Desalniettemin zal de datum 1.5.2007 toch de referentiedatum blijven voor de toepassing van artikel 14, §2 (cfr. supra)
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
SITUATIE 4 B - artikel 17
NIEUWE MEDISCHE BESLISSINGEN TIJDENS DE PERIODE NA DE EERSTE AANVRAAG (INGESTELD VÓÓR DE "EERSTE AMBTSHALVE HERZIENING")
De regeling is bijna dezelfde als de regeling uiteengezet in situatie 3B, met dien verstande dat de basisregel als volgt licht aangepast wordt.
BELANGRIJKE BASISREGEL :
VAN ZODRA DE NIEUWE REGELING TIJDENS DE PERIODE VANAF DE DATUM VAN DE EERSTE HERZIENINGSAANVRAAG NA 30.4.2003 VOORDELIGER IS KAN GEEN TOEPASSING MEER GEMAAKT WORDEN VAN DE OUDE REGELING
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
SITUATIE 5 - artikel 18
BESLISSINGEN GENOMEN TOTDAT HET KIND DE LEEFTIJD VAN 21 JAAR ZAL BEREIKEN
a. Een beslissing werd genomen ingevolge een aanvraag ingediend op 1.5.2000 (toepassing KB 3.5.1991). Indien deze beslissing geen ambtshalve herziening plant omdat het gaat om een beslissing totdat het kind 21 jaar oud is, zal de oude regeling mogelijk (na 1.5.2003) toegepast worden tot 21 jaar, indien voldaan is aan de voorwaarden.
**Figuur niet opgenomen**
b. Een beslissing wordt genomen ingevolge een aanvraag ingediend in de maand april 2003 (vb. op 1 april 2003). Op deze beslissing is artikel 16 van toepassing.
b.1. De aanvraag ingediend op 1.4.2003 wordt voorafgegaan door een lopende beslissing met uitwerking totdat het kind 21 jaar oud is. Bijgevolg zal de oude regeling mogelijk (na 1.5.2003) toegepast worden tot de leeftijd van 21 jaar, indien voldaan is aan de voorwaarden.
**Figuur niet opgenomen**
b.2. De aanvraag ingediend op 1.4.2003 mondt uit in een beslissing met uitwerking totdat het kind 21 jaar is. Er was geen lopende beslissing. Bijgevolg kan de oude regeling eventueel toegepast worden tot de leeftijd van 21 jaar.
**Figuur niet opgenomen**
III. DE NIEUWE PROCEDURE (hoofdstuk IV - KB 28.3.2003)
A. TOEPASSINGSGEBIED
**Figuur niet opgenomen**
Uit deze tabel blijkt dat de nieuwe procedureregels reeds moeten toegepast wo rden en de nieuwe formulieren reeds moeten aangewend worden voor de aanvragen die ingediend worden in de maand april 2003, op voorwaarde dat de aanvraag betrekking heeft op een kind geboren na 1 januari 1996.
Voor de overgang van de oude regeling naar de nieuwe regeling gelden de volgende praktische regels :
- De nieuwe formulieren kunnen reeds gebruikt worden voor de aanvragen ingediend in de maand april 2003 voor kinderen geboren uiterlijk op 1 januari 1996, met dien verstande dat de procedure voor het overige verloopt volgens de oude regels van het koninklijk besluit van 3 mei 1991;
- Voor de aanvragen voor kinderen geboren zowel uiterlijk op 1 januari 1996 als na 1 januari 1996, die ingediend worden in de eerste drie maanden waarin het koninklijk besluit van 28 maart 2003 van toepassing is, zal het oude medisch formulier nog aanvaard worden wanneer een gezin toch nog een dergelijk formulier zou aangewend hebben;
- Voor de ambtshalve herzieningen voor kinderen geboren na 1 januari 1996 die gepland zijn na 30 april 2003 en waarvan de procedure reeds ingeleid is vóór 1 mei 2003 zal de geneesheer desgevallend op eigen initiatief de dubbele evaluatie (art. 14) toepassen.
B.AANVRAGEN OF AMBTSHALVE HERZIENINGEN EN HET CIRCUIT VAN DE NIEUWE FORMULIEREN (art. 19, 22 en 23)
Wanneer het gezin een aanvraag doet bij de instelling, zal deze laatste voortaan de volgende formulieren toezenden aan het gezin :
1)het aanvraagformulier tot medische vaststelling dat reeds door de instelling volledig is ingevuld;
2)het medisch formulier dat het gezin verplicht dient te laten invullen door een geneesheer. Voor de beide formulieren gaat het om een nieuw model dat dient gebruikt te worden voor alle kinderen, ongeacht hun geboortedatum;
3)voor kinderen geboren na 1 januari 1996 is er een derde formulier : het medisch-sociaal formulier dat door het gezin of een door het gezin aangeduide derde mag worden ingevuld. Het betreft een vragenlijst waarin gepeild wordt naar informatie die betrekking heeft op de pijlers 2 en 3. Het invullen van dit formulier door het gezin is facultatief en wordt bijgevolg niet opgenomen in artikel 19.
De aanvrager (het gezin) kan eventueel reeds verslagen toevoegen aan de formulieren die hij verzendt (aanvraagformulier, medisch formulier en eventueel medisch-sociaal formulier). Hij wordt in principe geacht deze formulieren rechtstreeks toe te zenden aan de Bestuursdirectie van de uitkeringen aan personen met een handicap. Indien de aanvrager het medisch-sociaal formulier reeds invult, dient de toezending ervan te gebeuren samen met het aanvraagformulier en het medisch formulier.
Aangezien de aanvrager (het gezin) deze formulieren rechtstreeks dient toe te zenden aan de Bestuursdirectie is het van cruciaal belang dat de instelling de formulieren pas toezendt aan de aanvrager nadat de instelling gecontroleerd heeft dat voldaan is aan alle toekenningsvoorwaarden, met uitzondering van deze die betrekking hebben op het medische en het medisch-sociale, en nadat de instelling het aanvraagformulier volledig heeft ingevuld.
Indien het gaat om een aanvraag tot herziening in hoofde van het gezin geldt hetgeen voorafgaat ook.
Indien het gaat om een aanvraag tot herziening in hoofde van de instelling of in hoofde van de geneesheer van de Bestuursdirectie, wordt het aanvraagformulier tot medische vaststelling toegezonden aan de Bestuursdirectie. De aanvraag tot herziening in hoofde van de geneesheer gebeurt via de instelling, aangezien deze laatste de aanvraag tot medische vaststelling dient in te vullen.
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
**Figuur niet opgenomen**
NA ONTVANGST DOOR DE INSTELLING VAN DE AANVRAAG OF HERZIENINGSAANVRAAG VAN HET GEZIN :
TOEZENDING VAN DE FORMULIEREN AAN HET GEZIN MET DE VOLGENDE INFORMATIE IN DE BEGELEIDING NOTA
Kinderen geboren na 1 januari 1996
Toezending van de 3 formulieren met de volgende informatie in de begeleidende nota :
-het medisch formulier dien je te laten invullen door je behandelende genees heer;
-het medisch-sociaal formulier mag je zelf invullen of laten invullen door iemand van je keuze. Deze informatie is nuttig voor de onderzoekende geneesheer om zich al wat voor te bereiden op het gesprek en het onderzoek waartoe je later zal worden uitgenodigd. Het geeft al enig beeld over de gevolgen van de aandoening voor je kind en voor de familiale belasting. Neem gerust je tijd bij het invullen ervan. Zo ben je zeker dat de onderzoekende geneesheer zal rekening houden met al deze verschillende aspecten.Vragen waarvan je denkt dat ze geen betrekking hebben op de aandoening van je kind mag je natuurlijk overslaan. Als je dit formulier slechts gedeeltelijk invult of als je verkiest deze inlichtingen mondeling mede te delen bij je bezoek aan de onderzoekende geneesheer, dan zal dit de verdere afhandeling van het onderzoek niet belemmeren;
-je mag reeds medische of sociale verslagen toevoegen aan deze formulieren, als je meent dat dit de onderzoekende geneesheer kan helpen bij zijn taak;
-het ingevulde medisch formulier en de eventuele verslagen dienen in de briefomslag met de voorgedrukte tekst ?MEDISCH GEHEIM? te worden gesloten. Deze gesloten briefomslag dient samen met het medisch-sociaal formulier en het reeds door de kinderbijslag ingevulde formulier "aanvraag tot medische vaststelling" in de bijgevoegde briefomslag met voorgedrukte adressering te worden gevoegd en na frankering in de postbus te worden gestoken.
Kinderen geboren uiterlijk op 1 januari 1996
Toezending van de 2 formulieren met de volgende informatie in de begeleidende nota :
-het medisch formulier dien je te laten invullen door je behandelende geneesheer;
-je mag reeds medische of sociale verslagen toevoegen aan deze formulieren, als je meent dat dit de onderzoekende geneesheer kan helpen bij zijn taak;
-het ingevulde medisch formulier en de eventuele verslagen dienen in een briefomslag met de voorgedrukte tekst "MEDISCH GEHEIM" te worden gesloten. Deze gesloten briefomslag dient samen met het reeds door de kinderbijslaginstelling ingevulde formulier "aanvraag tot medische vaststelling" in de bijgevoegde briefomslag met voorgedrukte adressering te worden gevoegd en na frankering in de postbus te worden gestoken.
C. HET VERLOOP VAN HET ONDERZOEK VAN DE GENEESHEER
De geneesheer aangewezen door de Bestuursdirectie verricht de vaststellingen die door de instelling gevraagd zijn in het aanvraagformulier tot medische vaststelling. Met het oog op deze vaststellingen gaat hij als volgt te werk.
Het gezin wordt door de geneesheer uitgenodigd voor een onderhoud en een medisch onderzoek van het kind.
Indien het kind zich niet kan verplaatsen, kan het medisch onderzoek worden verricht op de verblijfplaats van het kind.
De geneesheer doet eigen vaststellingen. Hiervoor verricht hij een medische evaluatie.
Daarenboven houdt hij rekening met al de mogelijke verslagen die hem enig inzicht kunnen verstrekken omtrent de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid en de zelfredzaamheid van het kind en/of omtrent de gevolgen van de aandoening van het kind. Indien de gevraagde documenten of informatie hem binnen de 30 dagen niet wordt toegezonden, stuurt hij een herinneringsschrijven. Daar deze verslagen veelal uitgaan van verschillende disciplines, zal de beslissing van de geneesheer multidisciplinair geïnspireerd zijn.
De geneesheer dient daarenboven gesprekken te hebben met het kind (indien diens leeftijd en mogelijkheden het toelaten), evenals met de personen die de toestand van het kind goed kennen. De ouders of de wettelijke verteg enwoordigers van het kind en het kind kunnen zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon bedoeld in de wet van 22 augustus 2002 betreffende de rechten van de patiënt.
Indien de ouders of de wettelijke vertegenwoordigers van het kind zelfs nalaten gevolg te geven aan een tweede oproeping, neemt de geneesheer een beslissing op grond van de elementen waarover hij beschikt.
Indien de geneesheer niet over voldoende elementen beschikt om een beslissing te kunnen nemen, zal hij dit mededelen aan de instelling. Deze laatste neemt dan een negatieve beslissing.
De geneesheer beschikt over negentig dagen om het resultaat van de vaststelling mede te delen aan de Bestuursdirectie.
D. DE HERZIENING VAN MEDISCHE BESLISSINGEN
DE AMBTSHALVE HERZIENING (art. 23)
De ambtshalve herziening vindt plaats wanneer een medische beslissing genomen werd voor een bepaalde duur. Voortaan dient de procedure van de ambtshalve herziening door de bevoegde instelling te worden ingeleid ten laatste 150 dagen vóór de einddatum van de geldigheid van de beslissing (in de oude regeling 90 dagen - art.10, KB van 3.5.1991). Het is de bedoeling om hierdoor voortaan onderbrekingen in de uitbetaling van de kinderbijslag te voorkomen.
DE HERZIENING OP VRAAG VAN HET GEZIN (art. 22)
De evaluatie kan op vraag van het gezin worden herzien wanneer zich een nieuw element voordoet in de evolutie van de aandoening van het kind. De gegevens aangebracht op het medisch formulier mogen maximum 30 dagen vóór de toezending ervan door het gezin aan de Bestuursdirectie opgesteld zijn.
DE HERZIENING OP VRAAG VAN DE INSTELLING OF DE GENEESHEER (art. 22)
Dit is een aanvraag die ingesteld wordt door de instelling of de geneesheer van de Bestuursdirectie wanneer een nieuw element dit rechtvaardigt of hun goede trouw werd misbruikt.
IV. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN (Hoofdstuk V - KB 28.3.2003)
- Het koninklijk besluit van 28 maart 2003 treedt in werking op 1 mei 2003. In uitvoering van artikel 88 van de programmawet (I) van 24 december 2002 wordt vanaf dezelfde datum uitwerking verleend aan de artikelen 47, 56septies en 63 SW, zoals gewijzigd door de programmawet.
- De aanvragen ingediend in de loop van de maand april 2003 worden beschouwd als aanvragen die ingediend zijn op 1 mei 2003, met dien verstande dat artikel 16 van toepassing is op deze aanvragen (artikel 25).
- Het koninklijk besluit van 3 mei 1991 wordt opgeheven, behoudens:
- de artikelen 16, 17, 18, en 19 van dit besluit (het betreft overgangsregelingen van reeds eerder opgeheven koninklijke besluiten);
- de artikelen van dit besluit naar welke wordt verwezen in het koninklijk besluit van 28 maart 2003;
- de artikelen van dit besluit naar welke verwezen wordt in het koninklijk besluit van 28 augustus 1991 (zelfstandigenregeling).
. Volledigheidshalve wordt vermeld dat het koninklijk besluit van 3 mei 1991 ook van toepassing blijft op de ambtshalve herzieningen met aanvang uitwerking vóór 1 mei 2003, evenals op de aanvragen vóór 1 april 2003 (kinderen geboren na 1 januari 1996) of vóór 1 mei 2003 (kinderen geboren uiterlijk op 1 januari 1996) waarvoor pas een beslissing wordt genomen ten vroegste op 1 mei 2003.
. Na verloop van twee jaar zal er een evaluatie plaats vinden van de nieuwe regeling.