Ik heb de eer u mede te delen dat ik krachtens bovenvermeld artikel 73ter, tweede lid en na het advies te hebben gevraagd van het Beheerscomité van de Rijksdienst voor kinderbijslag voor werknemers, besloten heb, bij algemene afwijking, kraamgeld te verlenen ten behoeve van het onder pleegvoogdij genomen kind.
Het kraamgeld wordt verleend voor het kind dat deel uitmaakt van het gezin van een werknemer op voorwaarde dat:
1° een overeenkomst, die de pleegvoogdij tot stand brengt, verleden is binnen het jaar dat volgt op de geboorte van het betrokken kind, welke de wil van de rechthebbende of zijn echtgenoot uitdrukt om dit kind onder pleegvoogdij te nemen;
2° op de datum van de ondertekening van deze overeenkomst, de pleegvoogd of zijn echtgenoot de voorwaarden vervult om recht te doen ontstaan op kinderbijslag, behalve deze bedoeld in artikel 51, §3, G.W.
Indien vóór de ondertekening van de overeenkomst bedoeld in 1° de vader of de moeder het kraamgeld niet heeft aangevraagd, is dit kraamgeld uitsluitend verschuldigd aan de pleegvoogd of zijn echtgenoot. Indien evenwel deze overeenkomst verleden is binnen de drie maanden na de geboorte, is het kraamgeld slechts verschuldigd aan de pleegvoogd of zijn echtgenoot wanneer de vader of de moeder deze uitkering niet binnen dezelfde termijn hebben aangevraagd.
Het bedrag van het kraamgeld dat toegekend wordt voor het onder pleegvoogdij genomen kind is datgene dat van toepassing is op de datum van de ondertekening van de overeenkomst bepaald in 1°.
Om de geboorterang te bepalen wordt het kind aangezien als een kind van de pleegvoogd.
Deze omzendbrief heeft uitwerking met ingang van 1 januari 1993.