Van 1 januari 1985 af werd een artikel 56octies in de samengeordende wetten betreffende de kinderbijslag voor werknemers ingevoegd.
Voor de toepassing gelden de hierna volgende onderrichtingen.
1. HET K.B. VAN 25 JANUARI 1985 BETREFFENDE DE TOEKENNING VAN ONDERBREKINGSUITKERINGEN. (Staatsblad van 14 februari 1985)
De Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (R.V.A.) is belast met de toekenning van de onderbrekingsuitkeringen aan de werknemer die zijn beroepsloopbaan onderbreekt of halveert en hiervoor een aanvraag indient.
De gewestelijke werkloosheidsinspecteur neemt alle beslissingen inzake de toekenning of de ontzegging van het recht op de onderbrekingsuitkeringen. Hij noteert zijn beslissing op een onderbrekingsuitkeringskaart na de nodige onderzoekingen te hebben doen of laten verrichten en stuurt hiervan een afschrift bij een ter post aangetekende brief aan de werknemer die de onderbrekingsuitkering heeft gevraagd.
Het bedrag van de toegekende onderbrekingsuitkering wordt maandelijks door de R.V.A. uitbetaald.
2. HET RECHT OP DE KINDERBIJSLAG
De werknemer die de onderbrekingsuitkering geniet heeft recht op de kinderbijslag tegen de bij artikel 40 (...), G.W., bepaalde bedragen voor de dagen waarop hij normaal recht had wegens zijn arbeidsprestaties die hij heeft onderbroken of gehalveerd.
Bij halvering zal er recht op kinderbijslag bestaan enerzijds wegens de nog geleverde prestaties of de hiermede gelijkgestelde toestanden en anderzijds wegens de gehalveerde toegekende onderbrekingsuitkeringen.
Bijzonderheden
a) De onderbrekingsuitkering wordt aangezien als een vervangingsinkomen.
b) Tijdens de periode die gedekt is door de onderbrekingsuitkering heeft de werknemer geen recht op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid (ziekte of ongeval), tenzij hij zijn beroepsloopbaan heeft gehalveerd, in welk geval hij ziekteuitkeringen zal ontvangen in funktie van de nog geleverde prestaties.
De werknemer die zijn beroepsloopbaan volledig heeft onderbroken en tijdens de periode, gedekt door de onderbrekingsuitkering, arbeidsongeschikt wordt kan zich evenwel beroepen op de bepalingen van het art. 56, § 1, 3° en § 2, 2°, G.W., om de kinderbijslag overeenkomstig deze wettelijke bepalingen op te eisen.
c) De onderbrekingsuitkering wordt verder uitbetaald tijdens de vergoede perioden van de jaarlijkse vakantie.
d) Het recht op de onderbrekingsuitkeringen wordt tijdelijk geschorst wanneer de werknemer onder de wapens wordt geroepen, een dienst vervult als gewetensbezwaarde of gevangen gezet wordt; de schorsing heeft geen verlenging van de maximum termijn van 1 jaar tot gevolg.
e) (...)
3. VASTSTELLEN VAN HET RECHT OP DE KINDERBIJSLAG EN DE VERIFICATIE VAN HET VOORTBESTAAN VAN HET RECHT. TOEPASSINGSMODALITEITEN
Met de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening werd overeengekomen dat zijn diensten aan de rechthebbende op de kinderbijslag die de onderbrekingsuitkering aanvraagt, de volgende dokumenten zullen toezenden die de rechthebbende aan zijn bevoegd kinderbijslagfonds moet overmaken :
l° een dubbel van de onderbrekingsuitkeringskaart (cfr. bijlage 1) met de beslissing van de gewestelijke werkloosheidsinspecteur genomen bij de aanvraag, de verlenging, de herziening, de terugvordering e.a. ;
de toezending gebeurt door het gewestelijk bureau van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening ;
2° een bewijs van rechthebbende op een onderbrekingsuitkering voor het verlopen kalenderkwartaal (cfr. bijlage 2) ; de toezending gebeurt door het hoofdbestuur van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening te Brussel binnen de maand die volgt op elk kalenderkwartaal.
Aan de hand van deze documenten zal het kinderbijslagfonds die ze ontvangt enerzijds het recht op de kinderbijslag vaststellen en anderzijds het voortbestaan van het recht verifiëren.
Indien de rechthebbende nalaat een hem toegezonden dokument aan het bevoegd kinderbijslagfonds over te maken, dan zal dit laatste hem hierom verzoeken.
Blijft hij in gebreke dan kan het kinderbijslagfonds het ontbrekend dokument rechtstreeks vragen, hetzij aan het bevoegde gewestelijk werkloosheidsbureau, hetzij aan het hoofdbestuur van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening.
4. (...)