I. Kennisgeving aan de R.K.W. van vonnissen en arresten
Uit onderzoeken bij de kinderbijslagfondsen is gebleken dat de omzendbrief C.O. 915 van 25 juli 1972 dikwijls niet wordt toegepast.
Deze omzendbrief vraagt aan de fondsen om de vonnissen en arresten in zaken waarin zij partij zijn voor de rechtsmachten in arbeidszaken en het Hof van Cassatie naar de Rijksdienst te zenden. Welnu, in vele gevallen delen de kinderbijslagfondsen deze beslissingen niet mede.
Deze omzendbrief heeft dus vooral tot doel om de kinderbijslagfondsen te wijzen op de richtlijnen vervat in de C.O. 915 en hen bijgevolg te verzoeken om alle vonnissen en arresten waarin zij betrokken zijn, met inbegrip van de tussenvonnissen, onmiddellijk aan de Rijksdienst over te maken.
De Rijksdienst zal zijn eventuele opmerkingen binnen de 15 dagen na ontvangst van de gerechtelijke beslissing meedelen. Tijdens deze periode worden de fondsen verzocht deze beslissing niet uit te voeren om te vermijden dat het argument waardoor er eventueel instemming zou zijn met de zaak, achteraf tegen de Rijksdienst wordt ingeroepen.
Het is niet nodig dat de fondsen alle documenten van het dossier aan de Rijksdienst overmaken.
II. Vaststelling van de ongeschiktheid van sommige personen - Beroep
1°) Elementen van het recht
Het blijkt dat de omzendbrief C.O. 1112 van 11 juli 1983 onvoldoende door de kinderbijslagfondsen wordt toegepast.
Deze omzendbrief vraagt aan de fondsen die een beslissing namen waartegen een gerechtelijk beroep is ingesteld, de rechtbank attent te maken op de noodzakelijkheid zich over alle elementen van het recht op kinderbijslag uit te spreken en meer in het bijzonder, in het geval van ongeschiktheid, over graad en aanvang ervan.
Deze omzendbrief wijst de kinderbijslagfondsen op hun verplichting de rechter te vragen om zich over deze twee punten uit te spreken. Deze aanvraag gebeurt door hun advocaat ofwel per aangetekend schrijven gericht aan de rechter wanneer de fondsen zich niet laten vertegenwoordigen. Zij kunnen, in geen geval, passief blijven ten aanzien van een rechtsgeding waarbij zij betrokken zijn.
Wanneer er in de gerechtelijke beslissing, ondanks alles, een element van het recht ontbreekt, is dit voor het fonds een reden om beroep aan te tekenen tegen dit vonnis.
Inzake de datum van herziening is het nochtans zo dat als de arbeidshoven en -rechtbanken een graad van ongeschiktheid voor het verleden kunnen vaststellen (over het algemeen, dank zij een gerechtelijk onderzoek) en ten hoogste tot de dag waarop het vonnis wordt uitgesproken, het hun in principe niet is toegestaan om een graad van ongeschiktheid tot na deze dag te bepalen.
Wanneer het vonnis of het arrest dus enkel uitspraak doet over de begindatum en de graad van ongeschiktheid en deze graad ten minste 66% bedraagt, dient de (gemelde) C.O. 1112 toegepast te worden waarin bepaald is dat het fonds zich moet beroepen op de vooraf genomen beslissing van de geneesheer-inspecteur van het R.I.Z.I.V. in deze zaak (C.O. 1112, punt 2, p. 4).
Wanneer het model X geen melding maakt van de datum van herziening van de ongeschiktheid, is het de taak van het fonds om zich tot de dienst voor geneeskundige controle van het R.I.Z.I.V. te wenden om hem op de hoogte te brengen van het vonnis en te vragen om deze datum vast te leggen.
2°) Aan het R.I.Z.I.V. mee te delen inlichtingen
a) Het instellen van een rechtsvordering
In de laatste alinea van de ministeriële omzendbrief 346 van 26 mei 1977 is bepaald dat de fondsen die op de hoogte zijn van een beroep dat tegen de administratieve beslissing bij een arbeidsrechtbank is ingediend, het R.I.Z.I.V onmiddellijk hiervan op de hoogte moeten stellen zodanig dat het op die manier de nodige medische gegevens aan het bevoegde auditoraat kan bezorgen.
De aandacht van de kinderbijslaginstellingen wordt op het belang van deze verplichting gevestigd. De rechter kan daardoor nagaan of de beslissing van de geneesheer-inspecteur van het R.I.Z.I.V. voorkomend op het model X, door verschillende elementen uit de medische gegevens is gemotiveerd.
b) Onderzoeken
De door de rechter aangevraagde onderzoeken geschieden op tegenspraak. Zij worden dus steeds uitgevoerd in aanwezigheid van de beide betrokken partijen.
De fondsen die op de hoogte zijn van het onderzoek, moeten dus het R.I.Z.I.V. onmiddellijk hierover inlichten (zie de ministeriële omzendbrieven 325 van 13 januari 1976 (punt 4) en 346 van 26 mei 1977).
De fondsen moeten de documenten ter voorbereiding van voormeld onderzoek binnen een termijn van ten hoogste 5 dagen naar de dienst voor geneeskundige controle van het R.I.Z.I.V. zenden opdat de geneesheer-inspecteur de gepaste opmerkingen zou kunnen maken. Hetzelfde geldt voor het eindverslag van het onderzoek.
Er dient eveneens op gewezen te worden dat alle vonnissen en arresten betreffende een vaststelling van ongeschiktheid en waarbij de fondsen partij zijn, onmiddellijk naar het R.I.Z.I.V. moeten worden gestuurd (voormelde M.O. 325) om deze instelling in staat te stellen haar advies mee te delen over het te geven gevolg aan de genomen beslissing.
3°) Verdediging in rechte - Vertegenwoordiging van de fondsen
De fondsen zijn geenszins verplicht om zich te laten vertegenwoordigen door een advokaat bij geschillen over de graad van iemands ongeschiktheid.
Zij moeten zich echter wel houden aan alle richtlijnen die in deze omzendbrief vervat zijn, evenals deze in de C.O. 915 en 1112 en in de ministeriële omzendbrieven 325 en 346.
III. Nalatigheidsintresten
(OPGEHEVEN)
IV. (...)
(De verwijzingen naar het R.I.Z.I.V. vervallen. De bevoegdheden van deze instelling worden thans uitgeoefend door het Ministerie van Sociale Voorzorg)