Volgens CO 1154 (B. Werkzoekenden die een winstgevende activiteit uitoefenen, 3°, p.8) is art. 48 van toepassing zo de situatie die het recht als werkzoekende in de weg staat definitief een einde maakt aan het recht in de periode van 180 of 90 dagen waarin kinderbijslag wordt toegekend.
Om praktische redenen mogen de instellingen die kinderbijslag uitkeren art. 48 G.W. toepassen wanneer een werkzoekende tijdens de toekenningsperiode van 90 of 180 kalenderdagen in de loop van een maand begint te werken voor een bepaalde duur die de genoemde periode overschrijdt, ofwel voor onbepaalde duur, natuurlijk met dien verstande dat het geval wordt herzien wanneer de activiteit wordt stopgezet voor het einde van de periode van 90 of 180 kalenderdagen.
De vraag is gesteld op een activiteit die beëindigd wordt in de laatste maand van de wachttijd, op dezelfde wijze in aanmerking wordt genomen als een activiteit die langer duurt dan de genoemde periode.
Omdat die activiteit definitief een einde stelt aan het recht moet zij eveneens in aanmerking worden genomen voor de toepassing van artikel 48 voor de eerste maand beroepsactiviteit in de loop van de wachttijd.
Wanneer de inschrijving als werkzoekende gebeurde op 1 augustus 1986 en de activiteit werd uitgeoefend van 15 oktober 1986 tot 15 januari 1987 is er reden om art. 48 toe te passen voor de maand oktober 1986 omdat de activiteit die werd uitgeoefend tot januari definitief een einde heeft gesteld aan het recht op kinderbijslag.
Bij opeenvolgende tewerkstellingen (werkgever A van 15 oktober 1986 tot 12 december 1986, werkgever B van 13 december 1986 tot 13 januari 1987) geldt dezelfde redenering, omdat het recht op kinderbijslag voor elke maand wordt geschorst wegens de tewerkstelling en dus vanaf het begin van de eerste activiteit definitief een einde is gesteld aan het recht op kinderbijslag.
Ten slotte moet worden bepaald in hoeverre art. 48 van toepassing is wanneer tijdens de wachttijd tussen twee tewerkstellingsperioden dagen vallen waarop niet is gewerkt. (Voorbeeld: einde van de eerste tewerkstelling op 13 december en begin van de tweede tewerkstelling op 20 december).
Voor de maand december is het recht op kinderbijslag reeds geschorst wegens de activiteit bij de eerste werkgever. De tussenliggende periode van inactiviteit heeft geen invloed omdat het recht op kinderbijslag definitief vervalt van bij het begin van de eerste tewerkstelling, als gevolg van het feit dat het recht in de loop van elk van de volgende maanden wordt geschorst tot op het einde van de wachttijd.
Hetzelfde geldt wanneer de arbeidsovereenkomst gedurende bepaalde dagen, bijvoorbeeld van 10 tot 17 december,was geschorst omdat zulks de schorsing van het recht op kinderbijslag niet belet.
Bron: Contr. Ref.: D/71717/10/Art. 62, §6 (195) - N.