In de informatienota 1987/19 is bepaald wat er onder vakantiegeld wordt verstaan onder verwijzing naar:
- de bepalingen van art. 126 van KB van 20 december 1963 betreffende arbeidsvoorziening en werkloosheid.
- en naar art. 57, §1, 2° van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Gevraagd wordt welke terugslag het gewone en het dubbele vakantiegeld op het recht op verhoogde kinderbijslag/art. 42bis hebben wat de gepensioneerde werknemers betreft.
De omzendbrief nr. 1130 van de Rijksdienst, dd. 22 juni 1984, bepaalt met name wat er verstaan wordt onder vervangingsinkomen, dat onder meer de pensioenen omvat.
Het 2de lid van art. 2 van de wet van 12 april 1965 (betreffende de bescherming van het loon), waarbij is omschreven wat er verstaan wordt onder loon, preciseert dat "voor de toepassing van de wet niet als loon worden beschouwd, de vergoedingen door de werkgever rechtstreeks en onrechtstreeks betaald:
Evenwel, en in afwijking van art. 2 van de wet van 12 april 1965 (voormeld) preciseert art. 19, 1 van KB van 28 november 1969 (tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders) dat het met de normale bezoldiging voor de vakantiedagen overeenstemmende gedeelte van het vakantiegeld niet als loon in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de sociale-zekerheidsbijdragen.
Aangezien het rustpensioen een vervangingsinkomen is, dat wil zeggen een inkomen dat uit hoofde van de gepensioneerde het loon vervangt dat opgeleverd wordt door de beroepswerkzaamheden die hij gedurende een bepaald aantal jaren verricht, en overigens het vakantiegeld toegekend wordt op grond van art. 22 en art. 22bis van KB nr. 50 van 24 oktober 1967 (betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers) en van art. 56 van KB van 21 december 1967 (tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers), dat wil zeggen, gelet op de hoedanigheid van gepensioneerde van de gerechtigde, lijkt het genoemde vakantiegeld eveneens als een vervangingsinkomen te moeten worden aangemerkt.
Art. 22bis, §1, 6de lid van voormeld KB nr. 50 bepaalt niettemin dat "de globale uitkering (gewoon en dubbel vakantiegeld) niet in aanmerking wordt genomen voor de berekening van de bestaansmiddelen die aan het toekennen van bepaalde voordelen voorafgaat."
Bijgevolg behoort het vakantiegeld niet in aanmerking genomen te worden bij de berekening van het vervangingsinkomen dat de gepensioneerde in de loop van de betrokken maand heeft ontvangen.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E7307/C79.