I) Overplaatsing van de bediende binnen éénzelfde instelling, bestaande uit verschillende organismen die eigen rechtspersoonlijkheid bezitten en een afzonderlijk RSZ-nummer hebben
Wanneer een bediende in een dergelijk geval overgaat van het ene organisme naar het andere in de schoot van éénzelfde instelling, heeft deze mutatie het einde van het arbeidscontract tot gevolg in de zin van art. 46 van KB van 30 maart 1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie der loonarbeiders.
De werkgever, waarbij de bediende tewerkgesteld is op het ogenblik van de vakantie, zal het vakantiegeld berekenen overeenkomstig de bepalingen van art. 38 van het voornoemd besluit, alsof de betrokkene bij hem in dienst was in de loop van het vakantiedienstjaar, mits aftrek van het (de) bedrag(en) van vervroegd vakantiegeld door de vorige werkgever(s) betaald.
II) De basis waarop het vakantiegeld wordt berekend
Voor de toepassing van art. 46 van KB van 30 maart 1967 dient onder de term "brutowedde" te worden verstaan : elk loon waar de werknemer recht op heeft, voortvloeiend uit zijn dienstbetrekking, zoals het normaal loon, de eindejaarspremie, enz...
III) De bepaling van de vakantieduur in geval van wijziging van arbeidsstelsel
Als algemeen principe geldt dat de vakantieduur voor de bediende evenredig is aan de dienstprestaties of gelijkgestelde dagen van het vakantiedienstjaar (cfr. art. 60 van KB van 30 maart 1967 en art. 2, §1 van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, gecoördineerd op 28 juni 1971).
A) de bediende heeft in het vakantiedienstjaar 12 maanden gewerkt
Hij heeft recht op 24 of 20 vakantiedagen, naargelang het zes- of vijfdaagse werkweekstelsel.
B) de bediende heeft in het vakantiedienstjaar en in het vakantiejaar deeltijdse arbeid verricht in het stelsel dat op elke werkdag van de week prestaties voorziet
De bediende heeft recht op hetzelfde aantal dagen als de werknemers die voltijdse arbeid verricht, doch elke vakantiedag zal overeenstemmen met het aantal gepresteerde uren, eigen aan zijn arbeidsstelsel.
C) de bediende is tewerkgesteld in een stelsel met beperkte prestaties per week
Het aantal vakantiedagen wordt bepaald overeenkomstig het aantal arbeidsdagen per week, eigen aan zijn arbeidsstelsel.
D) de bediende is tijdens het vakantiedienstjaar deeltijds tewerkgesteld en in de loop van het vakantiejaar gaat hij over naar een voltijds arbeidsregime
Voor de bepaling van de vakantieduur wordt rekening gehouden met de tijdsverhouding tussen beide arbeidsstelsels.
- bijvoorbeeld de bediende die in het vakantiedienstjaar halftijds werkt en in voltijds stelsel zijn vakantie neemt heeft recht op 12 maanden x 2 vakantiedagen = 12 vakantiedagen in het voltijdse stelsel.
E) de bediende die in het dienstjaar voltijds werkt en in het vakantiejaar overgaat naar halftijdse prestaties
Deze maakt aanspraak op de volledige vakantieduur alsof hij nog steeds in voltijdse regime was tewerkgesteld doch elke vakantiedag zal overeenstemmen met een halve dag prestaties.
IV) Berekening van het vakantiegeld in geval van wijziging van het arbeidsstelsel
- Bij wijziging van het arbeidsstelsel wordt de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwd. Overeenkomstig art. 46 van KB van 30 maart 1967 bedraagt het vakantiegeld 14% van de brutowedde (voor het begrip zie punt II),verdiend tijdens het vakantiedienstjaar, eventueel vermeerderd met een fictieve wedde voor de met gewerkte dagen gelijkgestelde dagen van arbeidsonderbreking.
- Bij het nemen van de vakantie zal de werkgever het enkel en het dubbel vakantiegeld berekenen overeenkomstig art. 38 van KB van 30 maart 1967, rekening houdende met de verhouding tussen de prestaties van beide arbeidsstelsels. Van het totaal bedrag mag hij dan het vakantiegeld aftrekken dat betaald werd bij wijziging van het arbeidsstelsel. Overeenkomstig art. 48 van KB van 30 maart 1967, mag deze aftrek evenwel niet meer bedragen dan het vakantiegeld dat door de werkgever, die de bediende tewerkstelt op het ogenblik van de vakantie, zou verschuldigd geweest zijn voor de arbeid die de bediende in de loop van het vorig vakantiedienstjaar heeft verricht in het vorig arbeidsstelsel, zo deze arbeid in het arbeidsregime, van toepassing op het ogenblik van de vakantie, verricht was geweest.
Bron: Ministerie van Sociale Voorzorg. (25/04/1986) - 9597/MD/JV/30.07.29/01.