De herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen heeft in haar art. 146 tot 153, voorzien in de toekenning van een herintegratie-premie voor personen van vreemde nationaliteit.
Deze premie wordt toegekend aan de sedert meer dan een jaar uitkeringsgerechtigde volledig werkloze, op voorwaarde dat de bloed- en aanverwanten die met hem samenleven en te zijnen laste zijn hem vergezellen naar zijn land van oorsprong of naar een ander land dan een Lid-Staat van de EEG. (art. 146, §1, wet van 22 januari 1985).
Anderzijds, bepalen de art. 5 en 6 van het KB van 17 juli 1985 (betreffende de herintegratie-premie voor personen van vreemde nationaliteit) dat aan de aanvrager bij wijze van voorschot een som gelijk aan 30% van het bedrag van de premie kan uitbetaald worden.
De betaling zal gebeuren binnen de 40 dagen te rekenen vanaf de kennisgeving aan de premietrekker omtrent de toekenning van het voorschot en deze laatste, alsook alle personen die hem moeten vergezellen, zullen het land moeten verlaten binnen een termijn van 60 dagen te rekenen vanaf genoemde kennisgeving.
De uitbetaling van het voorschot op de premie maakt een einde aan het recht op werkloosheidsuitkeringen en aan de betaling van de gezinsbijslag (art. 5, lid 2, KB van 17 juli 1985).
De RKW deelt voor nuttig gevolg de bijzondere gevallen mede aan de bevoegde kinderbijslagfondsen.
Rekening houdend met hetgeen voorafgaat, kunnen de volgende bijzonderheden verstrekt worden met betrekking tot de toekenning van de kinderbijslag:
1.a. Wat betreft de wees, rechthebbende krachtens art. 56bis G.W., zal deze slechts zijn recht zien eindigen als hij samenleeft met en ten laste is van een persoon die het voorschot op de herintegratie-premie gevraagd en bekomen heeft maar in dit geval, hij ertoe gehouden zal zijn deze persoon naar het buitenland te vergezellen. Het enige probleem dat zich eventueel zou kunnen stellen zal dit van de bepaling van de bijslagtrekkende zijn (zie infra 1b).
1.b. Daar het volgens ons de wens van de wetgever is de betaling van de kinderbijslag alsook de betaling van de werkloosheidsuitkeringen stop te zetten bij de storting van het voorschot op de premie, meent men dat wanneer een persoon vraagt dit voorschot te kunnen genieten en het ook int, alle kinderen waarvoor deze een recht op kinderbijslag opent ophouden rechtgevend te zijn op die bijslag. De betaling van de kinderbijslag zal eveneens moeten stopgezet worden indien de begunstigde van het voorschot niet de rechthebbende is maar dat deze laatste ertoe gehouden is de begunstigde van het voorschot te vergezellen en het land te verlaten.
Het is slechts in het geval waar het gaat om kinderen die er niet toe gehouden zijn de premietrekker te vergezellen (hetzij omdat ze niet met hem samenleven, hetzij omdat zij niet te zijnen laste zijn) dat er een andere rechthebbende zal moeten gezocht worden en de regels betreffende de bevoegdheid in geval van pluraliteit van kinderbijslagfondsen zullen dienen toegepast te worden (zie CO 1153 van 20 november 1985).
Evenwel in deze laatste veronderstelling, zou het kunnen dat de bijslagtrekkende zelf premietrekker is of ertoe gehouden is de begunstigde van die premie te vergezellen en zal men derhalve moeten bepalen welke de nieuwe bijslagtrekkende zal zijn voor de rechtgevende kinderen die er niet toe gehouden zijn het land te verlaten.
2. In principe, zullen de eerste 3 alinea's van art. 48 G.W., niet moeten toegepast worden, daar de betaling van het voorschot op de premie die het verlies van het recht op kinderbijslag met zich brengt, een gebeurtenis is die zich voordoet in hoofde van de rechthebbende. De toepassing van art. 48, lid 5 G.W. zou kunnen overwogen worden in geval van verandering van rechthebbende wanneer het gaat om rechtgevende kinderen die er niet toe gehouden zijn het land te verlaten (zie 1b).
3. In geval van betaling van het voorschot op de premie aan de uitkeringsgerechtigde volledig werkloze rechthebbende, zal de kinderbijslag forfaitair verschuldigd zijn voor de maand van de betaling van het voorschot in de mate waarin op de datum van die betaling, de rechthebbende 16 dagen van uitkeringsgerechtigde volledige werkloosheid heeft bereikt. Bij ontstentenis zullen dagelijkse uitkeringen toegekend worden. Tenslotte, kan de norm van 80 uren prestaties in de loop van de maand eveneens in dit geval overwogen worden, daar de prestaties verricht als werkloze tewerkgesteld in een bijzonder tijdelijk kader, in een 3de arbeidscircuit of met de tussenkomst van het Interdepartementaal Begrotingsfonds, niet beschouwd worden als zijnde een onderbreking van de aan de gang zijnde werkloosheid.
Bron: Juridische Studiën. Ref.: E6.201/Contr.