Ter aanvulling van de informatienota 1989/17 van 25 september 1989, delen wij U het antwoord mede van de Directie Juridische Studiën van 23 oktober 1989. (Ref.: E9268/Contr. - Uittreksel):
Art. 1410, §4 G.W waaraan pg. 2 van de informatienota gewijd is, moet gezien worden als de wettelijke basis voor de inningsmechanismen die afwijken van de maatregelen tot inbeslagneming en de uitvoeringsmaatregelen uit het gemeen recht waarvan de fondsen ambtshalve gebruik kunnen maken, wanneer de onverschuldigde betaling door de schuldenaar van de ten onrechte uitgekeerde kinderbijslag aanvaard en niet betwist werd.
Dit gedeelte van de nota heeft dus betrekking op de inhoudingen die de fondsen ambtshalve uitvoeren en die het percentage dat wettelijk bepaald is in art. 1410, §4 G.W., niet mogen overschrijden. Binnen het raam van deze bepaling is het uiteraard verboden om met de debiteur van een fonds een akkoord te sluiten ten einde het percentage van de inhouding op kinderbijslag te verhogen.
Het feit dat de fondsen de "maximum" inhoudingen van art. 1410, §4 G.W. toepassen, is geen beletsel om het ten onrechte uitgekeerde bedrag hetzij op deze manier, hetzij door afzonderlijke stortingen, hetzij door overdrachten van andere sociale uitkeringen, terug te vorderen.
In theorie belet er trouwens niets de fondsen om dergelijke akkoorden te sluiten zonder gebruik te maken van de inningsmogelijkheden bepaald in art. 1410, §4 G.W., die voor de fondsen een mogelijkheid zijn en zeker geen verplichte werkwijze.
Wanneer deze schriftelijke akkoorden betrekking hebben op een overdracht van sociale uitkeringen, zullen zij ter controle van de wettelijkheid voor elk geval apart vergeleken moeten worden met de volledige lijst van uitkeringen waarvoor op grond van art. 1410, §1 en § 2 van het Gerechtelijk Wetboek volledige of gedeeltelijke onoverdraagbaarheid geldt (zie pagina 1 van de voornoemde informatienota 1989/17).
Onder verwijzing naar de twee aangehaalde voorbeelden in deze nota, bevestig en wij U dat er geen overdrachtsakkoorden mogen gesloten worden over het bestaansminimum aangezien het is opgenomen in art. 1410, §2, 7° G. W. (onoverdraagbare aard van deze sociale uitkering). Tevens kan de door een ziekenfonds maandelijks uitbetaalde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid enkel volgens de overdraagbare en voor beslag vatbare gedeelten bepaald in art. 1409 G.W., worden overgedragen met het akkoord van de debiteur van het ten onrechte uitgekeerde bedrag.
Overeenkomstig de art. 1409, 2° en 3° lid en art. 1410, §1, 4° G.W. zijn de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid en de invaliditeitsuitkeringen betaald krachtens de wetgeving op de ziekte- en invaliditeitsverzekering op de volgende wijze vatbaar voor overdracht 01 beslag: het gedeelte van die bedragen tot ten hoogste 19.000 fr. per kalendermaand kan niet overgedragen noch in beslag genomen worden; het gedeelte boven 19.000 frank en tot ten hoogste 23.000 frank per kalendermaand kan niet overgedragen of in beslag worden genomen voor meer dan een vijfde in totaal; het gedeelte boven 23.000 frank en tot ten hoogste 30,0000 frank per kalendermaand kan niet overgedragen noch in beslag worden genomen voor meer dan twee vijfde in totaal; het gedeelte van die bedragen boven 30.000fr. ten slotte kan zonder beperking in beslag genomen of overgedragen worden.
In voorbeeld 2 van de informatienota 1989/17 is de door het ziekenfonds uitbetaalde uitkering wegens arbeidsongeschiktheid van +/- 18.000fr. niet vatbaar voor overdracht voor zover ze lager dan (of gelijk aan) 19.000fr. is.
Ter inlichting delen wij U mede dat de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid uit het gemeen recht (uitkeringen van een verzekeringsmaatschappij bijvoorbeeld) niet tot de categorie var uitkeringen behoren die opgenomen zijn onder punt 4 en 5 van art. 1410, 1 en dat zij derhalve zonder beperking vatbaar voor beslag of overdracht
(Advies van het: Openbaar Miniserie - Hof van Beroep van Luik, 1 april 1976/PAS 1976, II, 66).