Het betreft hier het kind F. (geboren 5 juli 1970), met een graad van ongeschiktheid van 50%. Dit percentage is het eerste en enige percentage dat werd vastgesteld.
Kinderbijslagfonds X betaalt regelmatig de kinderbijslag uit tot 30 juni 1988 bij toepassing van art. 62, §2 (leerovereenkomst tot 30 juni 1988).
Van 1 juli 1988 tot 11 juli 1988 is kind F. tewerkgesteld. Op 19 juli 1988 laat hij zich inschrijven als werkzoekende. De kinderbijslag voor juli 1988 wordt niet uitbetaald.
Immers, de tewerkstelling is een beletsel voor het recht (toepassing van art. 62, §6).
Op initiatief van de Beschermde Werkplaats waar kind F. nu wordt tewerkgesteld, wordt een herziening van het Medisch Attest aangevraagd met als resultaat: 70% vanaf 1 juli 1988, te herzien op 31 mei 1992.
Het probleem dat zich stelt is dit van de aanvangsdatum. Volgens de onderrichtingen betreffende de toepassing van de nieuwe art. 47 en 63, dient de ongeschiktheid van minstens 66% een aanvang te hebben genomen vooraleer het kind ophield rechtgevend te zijn als bv. ingeschreven werkzoekende.
Welnu, op 1 juli 1988 washet kind F. niet gerechtigd op kinderbijslag.
Het is dan ook de vraag of het kind F., niettegenstaande de niet-betaling voor juli 1988, alsnog beschouwd mag worden als zijnde rechtgevend als ingeschreven werkzoekende op 1 juli 1988 aangezien het recht in toepassing van art. 62, §6 voor de maand juli 1988 slechts werd geschorst. Is de term " rechtgevend zijn" noodzakelijkerwijs verbonden met een effectief recht op kinderbijslag dat zich uit in een betaling?
Antwoord van de Directie Juridische Studien dd. 27 maart 1990. Ref.: E087/Dir. D (uittreksel)
Voor de toepassing van de art. 47 G.W. en art. 63 G.W. moet de bedoelde ongeschiktheid een aanvang hebben genomen vooraleer het kind wegens het bereiken van de bij art. 62 bepaalde leeftijdsgrens, heeft opgehouden rechtgevend op kinderbijslag te zijn (art. 3 (art. 4) van KB van 12 november 1987 tot vaststelling van de voorwaarden waaraan een gehandicapt kind moet voldoen om de kinderbijslag te genieten bij toepassing van art. 63 (art. 47) G.W.).
In casu betaalt kinderbijslagfonds X, op grond van art. 62, §2 G.W., de kinderbijslag regelmatig uit tot 30 juni 1988 (datum waarop de leerovereenkomst een einde neemt).
Op 19 juli 1988 laat betrokkene zich inschrijven als werkzoekende zodat de kinderbijslag opnieuw kan toegekend worden op grond van art. 62, §6 G.W.
Wanneer, ingevolge een gebeurtenis in hoofde van het kind, het recht op kinderbijslag ten gunste van een kind ontstaat in de loop van een maand, wordt het geacht verworven te zijn van de eerste dag van die maand (art. 48, 2e lid, G.W.).
Dit betekent dat de kinderbijslag in principe verder kan uitgekeerd worden vanaf 1 juli 1988.
De toekenning van de kinderbijslag ten voordele van het kind, ingeschreven als werkzoekende, wordt weliswaar geschorst voor de volledige maand tijdens dewelke het kind een winstgevende activiteit uitoefent (art. 4, §4 KB van 12 augustus 1985 tot uitvoering van art. 62, §6 G.W.), doch, wij menen dat het kind hierdoor zijn hoedanigheid van rechtgevend kind niet verliest.
Immers, art. 3, KB van 12 november 1987, vereist niet dat de ongeschiktheid een aanvang heeft genomen voor het stopzetten van de effectieve uitbetaling van de kinderbijslag, doch vooraleer het kind heeft opgehouden rechtgevend te zijn op kinderbijslag krachtens art. 62 G.W.
In onderhavig geval wordt de vereiste ongeschiktheid van 70% toegekend vanaf 1 juli 1988.
Naar onze mening, kan betrokkene op dat ogenblik nog steeds beschouwd worden als rechtgevend kind.
Wij menen dan ook dat, in casu, de kinderbijslag ten gunste van het gehandicapte kind, tot de leeftijd van 21 jaar kin toegekend worden.